619
25 NOVEMBER 1964.
schil, dat ook de vraag is, of U van mening bent dat dit vliegveld
zeker wel van belang is voor Breda en ik zou er bij willen vragen
of U op de een of andere wijze ook deelgenoot bent in de exploi
tatie van dit vliegveld. Het zou ons een genoegen zijn indien Uw
college thans instaat is meerdere gegevens te verstrekken. Met be
langstelling wachten wij Uw antwoord af.
Mijnheer de voorzitter,
Als ik, de traditie getrouw, thans enkele opmerkingen maak
over de verhouding tussen Uw college en de raad, alsmede over de
onderlinge verhoudingen in deze raad, dan zou ik kunnen volstaan
met te zeggen: best.
Zowel, in de vergaderingen van de afdelingen als in die van de
raad, heerst een prettige sfeer. De door Uw college gegeven voor
lichting en inlichtingen, welke met name in de afdelingen en de
informatieve raadsvergaderingen worden verstrekt, zijn volkomen
openhartig en dragen ongetwijfeld veel bij om tot een goede en
weloverwogen besluitvorming te komen.
Dit demonstreert zich mijns inziens ook in het feit dat verreweg
de meeste van Uw voorstellen en pre-adviezen zonder hoofdelijke
stemming worden aangenomen. Slechts een enkele maal worden na
discussie bepaalde voorstellen teruggenomen of door de raad ver
worpen.
Zijn we als raad meestal volgzaam, duidelijk blijkt toch weer
meerdere malen, dat de raad zich haar verantwoordelijkheid ten
volle bewust is en zoals nog onlangs geschiedde, een bepaald kre
diet niet wenste te verlenen. De vraag zou gesteld kunnen worden,
of zich hier demonstreert, wat in het door mij aangehaalde citaat,
in het begin van mijn beschouwingen, werd gesteld, dat de raad
meer en meer een controlerend orgaan wordt.
Interessant genoeg om eens over te discussiëren. Mogelijk dat
over een degelijk onderwerp de meningen meer verdeeld zijn, dan
over de zakelijke voorstellen, welke Uw college ons voorlegt. Hoe
het ook zij: feit is, dat het verschil in levensvisie en het benade
ren van de voorkomende problemen, vanuit deze zeer verschillen
de levensbeschouwelijke grondslag, beslist geen afbreuk doen aan
de goede vriendschappelijke verhoudingen in deze raad. Men luis
tert naar elkaar en weet waardering op te brengen ook indien men
volkomen verschillend denkt. Ik acht dit van groot belangvoor on
ze gezamenlijke arbeid.
Ik moge deze algemene beschouwingen dan ook besluiten, met
de wens uit te spreken, dat onze God die wij in Christus als onze
Koning beleiden. Uw en onze arbeid ook in de toekomst moge ze
genen.