26 NOVEMBER 1964.
639
als zijnde "le pouvoir public" en de hoofden van dienst.
Het is duidelijk dat de technische specialisatie, de financiële
concentratie en de eisen die de welvaartstaat met zich meebrengt
hier wel een verklaring voor geven.
Een ander onderwerp dat hij hier summier wil aansnijden betreft
de verhouding pers en overheid. Deze is natuurlijk altijd actueel.
Een vooraanstaand persman heeft deze verhouding eens kernachtig
geformuleerd toen hij zei, dat die verhouding er een is van spanning,
welke geen overspanning moet worden. Natuurlijk, waar de vrije
pers een complement is van een vrij volksbestaan en democratie,
daar zal de pers er prijs op stellen dat er vrije nieuwsgaring en vrije
kritiek is. Dat zal natuurlij kwel eens spanningen meebrengen. Als
van beide zijden wordt gezorgd dat er toch geen overspanning en
regelmatig contact is, dat meent spreker wat Breda betreft te mogen
zeggen daar tevreden mee te kunnen zijn. Hij herhaalt de mening
van burgemeester en wethouders dat zij nog altijd van oordeel zijn,
dat hier voor een speciale functionaris, die hier als "bruggebouwer"
zou moeten dienen eigenlijk geen plaats is. De wethouders, de me
dewerkers op de secretarie en het kabinet, alsmede de hoofden van
dienst zullen immers desgevraagd bereid zijn om alle gewenste in
lichtingen te geven.
Verschillende sprekers hebben iets gezegd over de politie, de
brandweer, alsmede over de befaamde criminaliteitsstatistiek. Na
mens politie en brandweer accepteert spreker zeer gaarne de jegens
deze korpsenen hun taakvervulling betoon de respect. Zij verdienen
dit inderdaad ten volle.
Wat de criminele statistiek betreft kan worden opgemerkt, dat
statistieken maken een kunst is, maar statistieken lezen niet min
der. Spreker is hierin niet opgeleid en heeft zich daarom laten voor
lichten door de socioloog en door de commissaris van politie. En
ook wanneer de cijfers en de interpretatie en de consequentie van
die cijfers niet worden overtrokken - en dat is hier en daar wel ge
beurd - dan moet helaas worden geconstateerd dat het ci jfersmate-
riaal dan toch nog erg genoeg is. Hoe de zaak ook wordt gedraaid
en gekeerd, op allerlei terreinen kunnen vraagtekens worden gezet.
Gesteld kan worden dat het hier alleen maar over veroordeelden
gaat, over op Bredaas territoir gepleegde overtredingen en misdrij
ven, hetgeen niet wil zeggen, dat het alleen Bredanaars betreft
want dit zou apart moeten worden bekeken. Te stellen is dat sprake
is van absolute getallen en in de perscommentaren worden op ver
schillende punten percentages gesteld, wat natuurlijk fout is. Met
een kleine wijziging in de absolute getallen kan dit op de 100.000
een zeer grote relatieve wijziging geven. Zo zijn er wel kritieken
temaken op de gegeven interpretaties, maar afgezien daarvan moet