26 NOVEMBER 1964.
655
De VOORZITTER zegt de bezorgdheid die uit de motie spreekt
te delen en is ook bereid daaraan uitdrukking te geven, zowel
schriftelijk als persoonlijk zij het dan dat zoals de wethouder heeft
gezegd, sommige belangrijke punten eigenlijk zijn achterhaald.
Reden temeer om er mee in te stemmen dat burgemeester en wet
houders de strekkingen de teneur van de motie totdehunne maken.
Zoals reeds is gezegd is er werkelijk reden tot bezorgdheid, zeker
als men kijkt naar 1966 maar ook naar 1965.
Wethouder BASTIAENSEN zegt dat bij de beschouwing van on
derwijs en cultuur de fractievoorzitters gebleven zijn binnen het
raam der algemene beschouwingen.
Men is niet op details ingegaan. Als uitzondering is misschien te
maken de opmerking b. v. ten aanzien van artikel 101 der lager
onderwijswet. Rekenende in de trant en ook in de trend over het on
derwijs kan een dergelijk detail in bepaalde kring bijzonder aan
dacht hebben.
Als hoofdpunten zijn tot bespreking gekomen de uitgroei van de
maatschappelijke taak die zich ook weerspiegelt inde uitgroei van
het culturele werk en van het onderwijs.
Er zijn hierbij twee tendenties, de ene zegt: "het is uitstekend en
wij doen het goed, de andere zegt ook uitstekend en we doen het
goed maar we zijn te duur en er zal daar dus nauwlettend op moe
ten worden toegezien, want gaan wij niet over de streep?" Dan is
er de opvatting dat de uitgroei van deze zaken betekent dat er na
tuurlijk tot hogere kosten wordt gekomen, maar dat daarbij de no
dige efficiency moet worden betracht en de nodige beperkingen
moeten worden opgelegd.
In algemene zin hierover sprekend kan worden gesteld dat die ef
ficiency wordt betracht. Het is nu eenmaal zodat ten aanzien van
onderwijszaken de procedure is vastgesteld die in acht moet worden
genomen. De uitvoering wordt gedaan in nauw overleg met de daar
voor aangewezen instanties en in samenwerking tussen de verschil
lende diensten van de gemeenten.
Geconstateerd kan worden dat de gemeente, evenals het bedrijfs
leven, een tekort heeft aan arbeidskrachten. Het is op het ogen
blik enorm moeilijk om geëigende krachten te krijgen voor een
gespecialiseerd gebied van onderwijszaken.
Men moge dat bedenken wanneer bijvoorbeeld bepaalde voorstel
len, bepaalde gedachtengangen niet in een vloek en een zucht
worden verwezenlijkt.
Want juist ten aanzienvan het onderwijs is altijd diepgaande stu
die en zeer brede oriëntatie noodzakelijk.
Ten aanzienvan de culturele sector tracht hetzelfde te worden be
reikt.
Juist in deze culturele sector welke is ondergebracht inde afdeling
subsidiezaken van de secretarie, bestaat er een efficiency die bij
tijd en wijle benauwend is, omdat burgemeester en wethouders met
de staf van ambtenaren die daar dienst doen minstens drieërlei