27 NOVEMBER 1964. 735 hoofdschuldige is in het verkeersdrama maar spreker gelooft als ver keersdeelnemer te hebben kunnen constateren dat de verkeersdeel nemer zelf de schuldige is. Alles wat de overheid op dit gebied doet ziet hij als een hulp aan de verkeersdeelnemer om hem tegen zich zelf te beschermen en hij gelooft dat wij in Breda best tevreden kunnen zijn over alle maatregelen die er in een versneld tempo worden genomen. Hij denkt daarbij aan de beveiliging van de kruispunten, verkeers lichten voor de voetgangers, het taktisch optreden van de politie, betere straatverlichting, verkeersonderwijs op scholen en verkeers plannen van openbare werken, zoals het verkeers-geleidingsplan en het verkeersplan voor het Stationsplein en omgeving enz. Spreker heeft de indruk dat de politie aan de rand van de stad in tensiever controleert dan in de binnenstad. Voor hem spreekt het vanzelf, dat de gemeenteraad het gemeentebestuur bij zijn hulp aan de verkeersdeelnemers ten volle dient te steunen. Daarom be treurt hij het dat inde laatste raadsvergadering een voorstel om de straatverlichting in de Cl. Prinsenlaan aan te passen aan de verlich ting van de directe omgeving werd afgewezen. De Bredasche Cou rant meldde de volgende dag dat wethouder Meijs geen enkel ar gument had kunnen aanvoeren om de betogen van de tegenstanders te weerleggen. Voor zijn gevoel heeft wethouder Meijs tal van ar gumenten naar voren gebracht en voor hem was wel het belang rijkste argument dat van de verkeersveiligheid. Het is een algemeen bekend feit dat lichtbronnen van verschillende sterkte in elkanders onmiddellijke omgevingverkeersonveiligheid bevorderen. De heer Quadekker heeft toen gezegd dat hij in Breda tal van plaatsen kan aanwijzen waar dat het geval is, maar spreker vraagt zich af of na gelaten moet worden het verkeer op bepaalde plaatsen veiliger te maken, omdat het op andere plaatsen nog niet mogelijk is dat te doen. Eigenlijk viel hem dat wat tegen van de heer Quadekker te meer waar hij ook lid is van de verkeerscommissie. Spreker ont waart in deze kwestie een niet voldoende bedachtzaamheid ten op zichte van de verkeersveiligheid. Ditzelfde meent hij te moeten vaststellen bij het lezen van de vraag in het centraal rapport n. 1. "Wordt door de politie dienst gedaanin burger in verband met het constateren van verkeersovertredingen zo ja acht het college dit juist". Deze vragen suggeren dat het bij het verkeer nog steeds gaat om een soort spel waarvoor dan bepaal de spelregels gelden die sportief moeten worden toegepast. Dus niet stiekem controleren als iemand een verkeersovertreding heeft begaan, niet door politie in burger en niet achter bomen staan. Spreker vraagt zich af of de vragensteller zich er dan niet van be wust is, dat het onder de huidige omstandigheden helemaal niet meer om spelregels gaat, maar dat bij het begaan van verkeers overtredingen mensenlevens zijn betrokken. Iedere deelnemer aan het verkeer dient zich voortdurend te realiseren dat een door hem of door haar begane verkeersovertreding kan leiden tot de dood van een medemens.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1964 | | pagina 735