763 27 NOVEMBER 1964. opgesteld over de expansie en de waterafvoer door de Bredase in dustrieën. Dit kan als een simpele veronderstelling worden aange merkt, die op het ogenblik niet zonder meer is waar te maken. Of dit in werkelijkheid zo is zal de praktijk moeten uitwijzen. Op grond hiervan meent spreker te mogen stellen dat het uitgangspunt van burgemeester en wethouders niet als onjuist mag worden be titeld. Dat de expansie zich zou voordoen in de industrieën waar hetwater een gedeeltevan het produktie-proces is,heeft naarspre- ker's mening ook tot gevolg dat deze meerdere hoeveelheid water ook wordt afgevoerd door de gemeentelijke riolen, die door de ge meente moeten worden onderhouden. Het is toch normaal dat voor deze dienstverlening ook eenvergoe ding wordt berekend. Aan de hand van de huidige gegevens kunnen burgemeester en wet houders thans stellen, dat uit de voorgestelde tariefsverhoging een meer-opbrengst van 90.000, - zal worden verkregen. Op grond hiervan is het voor burgemeester en wethouders niet aanvaardbaar om het voorgestelde tarief te halveren, omdat dit gebaseerd wordt op irreële cijfers. Over de kostprijsberekening zoals die door de heer van Caulil is aan gevoerd, zo zegt spreker, behoeft niet gesproken te worden. Indien over kostprijs gesproken wordt, zullen de andere rioolgebruikers dan evengoed de kostprijs moeten betalen. Hij gelooft echter dat dit thans niet ter zake doet omdat thans een bepaalde belasting in dis cussie is, die een onderdeel vormt van de rioolbelasting. Wat de heer Quadekker zegt dat de kosten voortvloeiende uit de verhoogde heffing door de industrie nergens te verhalen zijn, meent hij te moeten betwijfelen. Het water is een grondstof voorde indu strieën en op grond daarvan is dit een onderdeel van de kosten, die voor het totale produkt gemaakt moet worden. Bij de kostprijsberekening door de industrie te maken worden deze kosten toch in aanmerking genomen. Op grond hiervan kan dus niet gesteld worden dat de kosten niet te verhalen zijn. De ervaring van de heer Quadekker dat de hoeveelheden water ex panderen, zo zegt hij, kan best mogelijk zijn. Dit blijkt echter pas wanneer de invulformulieren van de betreffende industrie dit ook waar maken. Tenslotte wijst spreker er op, dit in antwoord op een vraag van de heer Vis en nog andere sprekers, dat de raad er begrip voor moet opbrengen dat hij op dit ogenblik onmogelijk kan zeggen of het hui dige voorstel tot verhoging van het tarief het laatste zal zijn. Bovendien zouden burgemeester en wethouders bij een bevestigend antwoord hieraan in de toekomst gebonden zijn. Anderzijds behoeft dit niet te impliceren dat burgemeester en wethouders voornemens zijn spoedig met een nieuw voorstel tot verhoging van dit tarief te komen. Zij zullen als het maar enigszins mogelijk is alles doen om dit achterwege te laten. Spreker meent dat hij de punten, die ter sprake gebracht zijn, heeft beantwoord.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1964 | | pagina 763