27 NOVEMBER 1964.
778
De heer Bayens heeft zich vergist door bij het bedrag per leerling
ƒ3,- te tellen. Deze 3,-zitten reeds in de 76,42. Het ver
schil is dus niet 7,14 maar 4,14, hetgeen weer iets minder is.
Rekening houdende met de vermenigvuldigingsfactor levert dit, zo
zegt spreker, een bedrag op van rond 65. 000, -. Dit is echter geen
bezuiniging doch een bedrag wat niet beschikbaar wordt gesteld.
De heer Kroon heeft als zijn mening uitgesproken dat er een achter
stand in Breda bestaat op dit punt. Ook de heer Bayens heeft zich
in deze geest uitgelaten. De gemeente Breda zou een achterstand
hebben bij het landelijk gemiddelde.
Spreker brengt nogmaals onder de aandacht van de raad, dat het niet
mogelijk is om het landelijke gemiddelde als uitgangspunt te ne
men, omdat deze bedragen niet overal hetzelfde zijn samengesteld.
Er zijn nog andere zaken denkbaar dan alleen schoolzwemmen en
gymnastiek die in een berekening kunnen worden opgenomen en in
de gemeente Breda buiten beschouwing worden gelaten. Het uitgangs
punt blijft echter de wettelijke basis nl. wat de openbare school
kost en spreker is er van overtuigd dat dit redelijk gedaan wordt.
Hij moet dus blijven bestrijden dat er op dit moment een achter
stand zou bestaan.
De opmerking van de heer Kroon, die hem een grappige redenaar
noemt, omdat alleen de drie openbare scholen, die in optimale
conditie zijn als maatstaf worden genomen en dat de hele slechte
buiten de berekening wordt gelaten, is niet juist. Ten aanzien van
het optimale moet hij toch opmerken, dat de school Beverweg een
moderne school is en het is foutief te denken dat daarom een der
gelijke school goedkoop in exploitatie is. Het tegendeel is waar.
Oude scholen zijn dikwijls in hun exploitatie heel wat goedkoper.
Dit bewijst de praktijk.
Terugkomende op de opmerking van de heer Bayens over de moge
lijkheid voor schoolbesturen om toepassing te krijgen van artikel
101 ter der 1. o. -wet moet spreker toch mededelen, dat schoolbe
sturen, zo zij menen dat zij tekort komen, zij de wettelijke weg
zullen moeten bewandelen. Dit is toch hun eigen belang, want het
tekort aan middelen moet het toch waard zijn om deze moeite te
doen. Burgemeester en wethouders wijzen niet zonder meer elk ver
zoek af. Alles wordt nauwkeurig bekeken en nagerekend en spreker
heeft daar wel eens respect voor. Er kan dan op de cent af gezegd
worden hoe groot het tekort van een bepaalde school op de bijdra
ge is. Er gaat dus een gunstig advies van burgemeester en wethouders
uit als het inderdaad nodig blijkt te zijn. Dat de te bewandelen
weg te lang zou zijn, noemt spreker geen motief.
Naar spreker's mening zou het niet juist zijn dat burgemeester en
wethouders voor de jaarlijkse bijdrage per leerling ingevolge artikel
101 der l.o. -wet een dusdanige berekening gingen opzetten dat de
10% van de scholen die in buitengewone omstandigheden verkeren,
voldoende zouden krijgen. Dit zou automatisch inhouden dat de
overige 90% van de scholen een te hoge uitkering zouden krijgen.
Bovendien is hij ervan overtuigd dat zijn collega van financiën
hiermede geen genoegen zou nemen.