27 NOVEMBER 1964.
780
Het is spreker bekend, dat scholen in het zuiden niet kunnen ko
men tot de aankoop van bepaalde leermiddelen, wat in het noor
den wel mogelijk is.
Hij bedoelt hier geen overtollige leermiddelen maar prettig ma
teriaal dat het onderwijs veraangenaamt.
De heer VAN DER WERFF wil naar aanleiding van de 2 vorige
sprekers als lid van de afdeling onderwijs stellen, dat het hanteren
van de wet, zoals door de heer Kroon werd gesteld, en zoals door
de afdeling onderwijs wordt gedaan, geen onrechtvaardigheid kan
worden genoemd. Bovendien wil hij de aandacht vestigen op de
mogelijkheden, die artikel 72 der 1. o. -wet 1920 de schoolbesturen
biedt en deze mogelijkheid wordt door het gemeentebestuur in rui
me mate gehanteerd.
Spreker wil nog een korte opmerking maken omdat er naar zijn me
ning een klein misverstand dreigt te ontstaan tussen hem en de wet
houder.
Over de kwestie van de leerkrachten, die in de school een alge
meen vormende taak moeten vervullen buiten het eigenlijke les
geven, heeft hij alleen willen stellen dat wanneer niet het primai
re gedeelte hiervan uitgaat van het gezin en van de ouders het de
mensen van het onderwijs onmogelijk is de nodige tegendruk te ge
ven. Het is onmogelijk dat als een kind van thuis uit geen goed
voorbeeld krijgt dat kind dan alleen maar door de onderwijzer be
ter zou worden.
Wethouder BASTIAENSEN is het met de laatste opmerking van
de heer van der Werff volkomen eens. Hij is de heer van der Werff
dankbaar voor zijn opvatting omtrent de toepassing van de wet en
dat er absoluut geen onrechtvaardigheid wordt bedreven.
Men vraagt eigenlijk aan burgemeester en wethouders om het ver
goedingsbedrag per leerling hoger vast te stellen dan volgens de be
rekeningen moet worden gedaan.
Natuurlijk zou het mogelijk zijnde school Viandenlaan in deze be
rekening mede te nemen maar dan zou het uitkeringsbedrag 94.000,-
hoger komen te liggen.
Dit is echter niet de bedoeling van de wet. De bedoeling van de
wet is wel degelijk dat er rekening gehouden wordt met de kosten
van een gemiddelde school, die dan ook uitkomt met het bedrag
dat door burgemeester en wethouders is berekend. Zodra dus een
bijzondere school met dit bedrag niet uitkomt staat voor haar de
weg open ingevolge artikel 101 ter der 1. o. -wet 1920.
Dit is naar spreker's mening de wijze waarop de wet moet worden
toegepast en als het gemeentebestuur een andere interpretatie aan
de wet zou toekennen dan zal van hogerhand hier zeker bezwaar te
gen worden gemaakt.
Bovendien wijst spreker er op dat de gemeente ten aanzien van het
onderwijs geen reserves meer over heeft.