27 NOVEMBER 1964. 790 Wethouder MEIJS zegt dat burgemeester en wethouders beraad hebben gehad met betrekking tot het voorstel van de heer Gielen. Door een paar raadsleden werd de opmerking gemaakt dat het be raad zeer kort was. Maar in bepaalde gevallen kan dat soms zeer kort zijn. Dit korte beraad is medegekomen door het grote ver trouwen, dat burgemeester en wethouders hadden in de cijfers, of liever in de verwachting van de heer Gielen in de opbrengst van de rioolrechten. Burgemeester en wethouders zijn bereid het tarief slechts te verhogen van 4 op 5 cent met dien verstande dat de be treffende begrotingspost in zijn totaliteit gehandhaafd blijft, om dat deze opbrengst niet is te missen. Burgemeester en wethouders willen dit doen in het goede vertrouwen te kunnen rekenen op de verwachting van de heer Gielen dat een heffing van 5 cent vol doende zal zijn om de geraamde opbrengst te halen. Indien de becijfering of gedachten van de heer Gielen niet geheel mocht uitkomen, dan behouden burgemeester en wethouders zich het recht voor volgend jaar weer opnieuw met een voorstel tot ver hoging van het tarief te komen. Met betrekking tot de voorgenomen verhuizing van de heer Qua- dekker wenst spreker nog even te vermelden dat de gemeente Tilburg de rioolrechten gaat verhogen met een totaalbedrag van f 500.000,-. Hij wil aannemen dat deze verhoging nog niet in het aoor de heer Quadekker genoemde tarief is begrepen. De VOORZITTER constateert dat de raad met dit voorstel ak koord gaat en dat hoofdstuk VI van de begroting 1965 is vastge steld. Hierna gaat spreker over tot verdere behandeling van hoofdstuk VIII. De heer KRAMERdeelt mede,dat zijn fractiede uitgaven inde culturele sector nogal hoog vinden. Zij schrikken nog meer als ze met betrekking tot de stadsschouwburg - voorgedragen is 300.000,- - horen dat men nog maar inde beginfase is. Daarbij komt dan nog de wetenschap, dat het bezoekersaantal zo nu en dan best wat ho ger mocht zijn. Het stimuleren van het culturele leven maakt een bijdrage van de overheid noodzakelijk en deze bijdrage zal voor- namelijkvan financiële aard moeten zijn indien men er zekervan wil zijn de gehele bevolking in dit culturele leven te kunnen be trekken. Spreker is ook van mening dat zonder cultuur onze be - schaving in het gedrang zal komen. Men moet zich daarbij wel afvragen welk onderdeel voorrang heeft, welk onderdeel het meest in trek is en hoeveel geld hieraan besteed mag worden. Spreker wenst nu over te stappen naar de zuilen waar het in feite in Breda omgaat. Het Brabants conservatorium is naar de mening van spreker's frac tie een zeer nuttige instelling, waarover hij geen kwaad woord zou kunnen en willen zeggen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1964 | | pagina 790