827
16 DECEMBER 1964.
Zo wethouder Bastiaensen meent, dat hij spreker moet supporteren,
dan meent hij dat dit niet beter kan gebeuren, dan dat de gemeen
teraad een besluit neemt, zoals hij heeft voorgesteld.
Vervolgens merkt spreker op dat er slechts goedkeuring van de mi
nistervan binnenlandse zaken nodig is op een wijziging van de ver
ordening. Indien er geen besluit tot wijziging wordt genomen, dan
is er ook geen goedkeuring van de bovengenoemde minister nodig
en zal hij het advies van zijn collega van onderwijs, kunsten en
wetenschappen niet behoeven te vragen. Hij ziet dus echt niet in
dat aan de opdracht per se per 1 januari voldaan moet zijn. In ver
band met de discussies, die inde volksvertegenwoordiging nog moe
ten plaats vinden, meent hij dat het belangrijk kan zijn dat de ge
meenteraad van Breda thans een besluit neemt zoals door hem is
voorgesteld.
Dat er momenteel nog geen zekerheid is dat de ministeriële circu
laire wordt ingetrokken, is natuurlijk juist. Spreker gelooft niet
dat het een bijzonder grote ramp zou zijn, indien de gemeenteraad
thans het voorstel van burgemeester en wethouders niet zou volgen.
De heer Nieuwlaat heeft op de consequenties voor de gemeentekas
gewezen, doch in de volgende raadsvergadering kan deze aangele
genheid opnieuw bekeken worden. De wijziging van de verordening
zou dan niet per 1 januari a. s. kunnen ingaan, doch wel op 1 fe
bruari of 1 maart, zodat het financiële nadeel van de gemeente
tot een minimum kan worden beperkt. Bovendien is spreker van me
ning, dat de gemeente gelden, die op deze wijze worden besteed,
goed besteed zijn.
Persoonlijk zou spreker er helemaal geen bezwaar tegen hebben,
om de verhoging van de cursusgelden pas per 1 september a. s. te
doen ingaan en dit risico maar te aanvaarden. Indien de gemeente
raad hem in dit opzicht niet zou willen volgen dan stelt hij de raad
voor het voorstel van burgemeester en wethouders aan te houden tot
de volgende raadsvergadering omdat de constructie die door wet
houder Bastiaensen thans wordt voorgesteld hem toch wel bijzonder
gewrongen voorkomt.
Bovendien gelooft spreker dat voor het betrekkelijk kleine bedrag
dat er mede gemoeid is, het risico beslist aanvaard kan worden.
Voor de discrepantie met het bijzonder onderwijs draagt de gemeen
teraad in feite de verantwoordelijkheid niet. Indien het een korte
periode betreft ziet hij daar ook geen bezwaar in. Voor een lange
re periode zou hij het ernstig willen bezien maar dit kan op dit mo
ment beslist geen doorslaggevend argument zijn om het voorstel van
burgemeester en wethouders te accepteren.
Tenslotte meent spreker, en hij is van mening namens zijn fractie
te spreken, dat hij het afwijzend standpunt ten aanzien van het voor
stel van burgemeester en wethouders moet blijven handhaven.
De heer BROEDERS deelt mede, dat ook zijn fractie bepaald niet
enthousiast is over het thans voorliggende voorstel van burgemees
ter en wethouders.