849
29 DECEMBER 1964.
in het Tivoli te Kopenhagen aantreft.
U» mijnheer van Woensel, als voorzitter van het bestuur, moest kun
nen rekenen op de medewerking van alle groeperingen uit onze be
volking, maar ook op de volle medewerking van vele hoofden van
dienst, die bij de opbouw van dit feest nauw zouden worden betrok
ken.
U nam ze in het bestuur op, waardoor hen een medeverantwoorde
lijkheid op de schouders werd gelegd. U inspireerde dat bestuur tot
grote activiteit.
U wist wel een garantiebedrag bij de raad te verkrijgen, maar de
opzet was, het gehele feest self supporting te maken.
Niet alleen slaagde U daarin volkomen, maar er was ook nog een
aanzienlijk bedrag over en daarbij kon Uw bestuur de gemeente de
pergola en de muziekschelp aanbieden.
U toonde een zakelijk inzicht, waar vele zakenlieden jaloers op
konden zijn.
Ik denk aan de Academie-feesten in 1953, aan Breda NU, Breda
Bierstad.
Niet te vergeten het Cultureel Centrum De Beyerd, waarvan U met
wijlen wethouder Stubenrauch de grote initiatiefnemers waren.
De BRIM waarvan U de directeur bent en welk instituut, bij de groei
en de ontwikkeling van Breda, zo'n grote rol speelt.
En nu wil ik zeker niet verkondigen, dat dat allemaal alleen Uw
werk was. Uw medewerkers, uit de verschillende sectoren van onze
gemeenschap zou ik daarmede tekort doen, en U zou me straks, in
Uw antwoord daar zeker op wijzen.
Maar de stuwende kracht ging uit van U, die stille figuur in onze
raadszaal, maar die zich buiten deze raad deed kennen als een me-
nager, die niet rustte, voordat zijn plannen en ideeën door anderen
werden erkend en mede werden opgezet.
En nu is het danzover mijnheer van Woensel, dat U ons gaatverla-
ten, omdat U, om het in de geijkte term te zeggen, de pensioen
gerechtigde leeftijd hebt bereikt.
Er is een frans spreekwoord dat luidt:
Partir c'est mourir un peu, daarin zit een kern van waarheid.
Van de vele contacten, die U als secretaris en in andere functies
hebt gelegd, zullen erbij Uw heengaanhopenlijk niet allen, maar
toch zeker verschillende worden verbroken.
De vriendschap, die daardoor is ontstaan zal dan heel langzaam weg
ebben, en dat is het c'est mourir un peu.
Wat echter niet zal afsterven, dat is de waardering en de erkente
lijkheid, voor het vele werk, dat U, in het belangvan onze mooie
gemeente hebt gedaan.
Met dat werk, mijnheer van Woensel, hebtU geschiedenis gemaakt.
Natuurlijk hebben wij het niet bij woorden willen laten, maar ik heb
U, namens alle leden van de raad nog iets aan te bieden.
Maar eerst wil ik me dan toch richten tot U, mevrouw van Woensel.
De notulen van 3 november 1960 heb ik eens nageslagen en het ant
woord gelezen, dat Uw man gegevenheeft op de felicitatie rede van