116 24 MAART 1965, De bejaardenbonden treden niet helemaal terug van het terrein van het sociëteitswerk» Alle bonden blijven in de nieuwe situatie meespelen. Dit is iets anders dan dat men zegt: "Wij treden terug en laten dit weik aan anderen over In de stichting bejaardenwerk is een recreatie-com missie geïnstalleerd, welke juist bestaat uit vertegenwoordigers van de 3 bejaarden-organisaties. Spreker meent dit objectiviteitshalve te moe ten stellen, om te voorkomen, dat een verkeerde indruk als zouden die organisaties zich moeten terugtrekken, zou ontstaan. Spreker wil niet met de heer van den Eeden spreken over een revolutionaire ontwikkeling, omdat er een normale evolutie, die in ons tijdsbeeld past, heeft plaats gehad. Blij is hij met de mededeling van de heer van den Eeden, dat deze met het open-maken van het sociëteitswerk kan instemmen. Niet helemaal juist vindt hij de mededeling van de heer van den Eeden dat in het verleden slechts 25van de bejaarden in het sociëteitswerk heeft geparticipeerd. Deze indruk wordt mogelijk gewekt doordat er in het stuk staat, dat 75% van de Bredase bejaarden door deze vorm van recre atie niet wordt bereikt. Dit wil zeggen dat 25% wel bereikt wordt maar bepaald nog niet participeert. Het is niet na te gaan hoe groot het per centage, dat lager ligt dan 25, is, dat wel bij het sociëteitswerk betrok ken is. Voor het verkrijgen van een juist beeld is het goed dit duidelijk voor ogen te stellen. Spreker ontraadt de raad om aan het verzoek van de heer van den Eeden inzake het verlenen van uitstel al te veel voet te geven, omdat het voor stel zoals het nu ter tafel ligt reeds gedurende een half jaar onderwerp van gesprek is geweest in de stichting bejaardenwerk en ook besproken is met de besturen van de organisaties, zelfs tot tweemaal toe met de voltallige besturen. De besturen hebben derhalve ruimschoots gelegen heid gehad en voorzover spreker bekend hebben ze daarvan ook gebruik gemaakt om hun leden te informeren over de nieuwe ontwikkeling. Ook in de toekomst blijft daar gelegenheid voor. Spreker gelooft, dat het instellen van een overgangstermijn de overgang alleen maar zal vertragen, zonder dat daar winstpunten tegenover staan. Hij ziet althans die winst punten niet. Een bedenkelijk punt, dat hieraan verbonden is, is het op nieuw bezien van het subsidiebedrag, dat in de overgangsperiode nodig is, zodat in dat geval twee subsidieregelingen naast elkaar zullen lopen, zij het van tijdelijke duur. Ook om organisatorische reden lijkt uitstel weinig aanbevelenswaardig omdat dit eveneens zou ingrijpen in het stedelijk reorganisatieplan voor het inrichten van sociëteiten. Zo l'improviste wil het spreker voorkomen, dat noch de raad noch het college de juiste consequenties kunnen overzien, als aan de gedachte van de heer van den Eeden zou worden tegemoetgekomen. Overigens wil spreker de heer van den Eeden graag toezeggen, hetgeen ook aan de be sturen der organisaties gedaan is, dat het college bereid is om met moei lijkheden tijdens de overgangsperiode van sociëteit tot sociëteit rekening te houden en daarvoor een regeling te treffen. Persoonlijk meent spreker te mogen stellen, dat hij niet verwacht, dat de nieuwe regeling knel punten van enige betekenis zal opleveren. De heer VAN DEN EEDEN zegt, dat de wethouder heeft doen voorko men, dat hij bewust een vertekend beeld zou hebben gegeven. Dat is echter zijn bedoeling niet geweest. Hij heeft alleen willen betogen dat de bejaardenbonden in de loop der jaren dit werk zelfstandig als organi saties hebben uitgevoerd. Hij weet wel dat er een commissie benoemd

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1965 | | pagina 116