124
24 MAART 1965.
36. WIJZIGING VAN HET RAADSBESLUIT VAN 13 FEBRUARI 1965 IN
ZAKE VASTSTELLEN VAN EEN GELDLENING VAN 8. 000, - AAN
DE STICHTING JEUGDWERK FATIMAPAROCHIE.
37. VERWERVING VAN ONROEREND GOED.
38. VERVREEMDING VAN ONROEREND GOED.
Overeenkomstig deze voorstellen wordt besloten.
39. VASTSTELLING VAN DE UIT TE GEVEN OPPERVLAKTE GROND
VOOR KERKENBOUW IN VERBAND MET DE UITGIFTEPRIJZEN VAN
GRONDEN.
De heer VAN DER WERFF zegt, dat in de derde alinea van het voor
stel staat "Dit betekende in feite, dat het bestuur van de kerkelijke ge
meente het gehele bij de kerk geprojecteerde terrein hoe groot ook zou
moeten aankopen enz. Spreker denkt, dat dit moet zijn "moest aan
kopen". Daarna volgt nog de verhouding over de stedebouwkundige mo
tieven. Als men het aangehaalde K. B. bekijkt, dan staat in artikel 2B
"De grondkosten berekend op basis van 3 m2 grondoppervlakte per zit
plaats in het kerkgebouw, eventueel vermeerderd met de extra opper
vlakte, waarvan aankoop door de overheid verplicht is gesteld enz. enz.
Daarna is spreker gaan opzoeken, waaraan deze bepaling ontleend is en
hij heeft gevonden dat deze ontleend is aan het rapport regeling bijdra
gen kerkebouw van die oude commissie van 1957. Daarin is het iets an
ders gesteld n. 1. "Het verkrijgen van de grond, waarvan de oppervlakte
afhankelijk zal zijn enz.zo nodig vermeerderd met de extra opper
vlakten, waarvan de aankoop door de overheid in verband met de voor
genomen bouw verplicht wordt gesteld".
Spreker vraagt of de raad zich de mogelijkheid niet ontneemt om een
kerkelijk genootschap, dat b. v. een uitzonderlijk hoog kerkgebouw wil
zetten eventueel meer grond te laten kopen dan nu het geval is, als dit
voorstel wordt aangenomen. Hij krijgt n. 1. de indruk, dat nu een vuist
regel die in de wet is vastgelegd en waarbij uitdrukkelijk is gesteld, dat
de overheid de koop van extra grond verplicht kan stellen, door dit voor
stel wordt uitgehold, terwijl hij de noodzaak daarvan niet inziet.
Wethouder VERMEULEN antwoordt, dat de concrete situatie te Breda
in de praktijk heeft aangeduid, dat de regel uit het K. B. weinig of nauwe
lijks wordt toegepast. Het zal bekend zijn, zegt hij, dat men in Breda
op het ogenblik geen bijzonder hoge kerken bouwt. Het college heeft
zich dus geheel aangepast aan de praktijk, waarbij het zo was, dat om
stedebouwkundige motieven de bouwwerken erg riant werden gesitueerd
in vrij grote ruimten en waarbij dan de opdracht gegeven werd om de
meerdere grond, die niet voor kerkebouw moest dienen, maar ter vol
doening aan stedebouwkundige aspecten van het geheel, aan te kopen.
Aan de hand van besprekingen, die er geweest zijn is het college over
tuigd geworden van de redelijkheid van deze motieven. Van kerkelijke
zijde heeft men gesteld er helemaal geen prijs op te stellen, dat de
kerken zo ruim liggen, omdat het bij hun om de eredienst gaat en niet
om het monumentaal gesitueerd zijn van de kerken.
Als de norm van het K. B. n. 1. 3 m2 per zitplaats, waarbij de mogelijk-