13
13 JANUARI 1965.
Hierna zegt de voorzitter het volgende:
"Dames en heren, de jaarwisseling geeft ons gerede aanleiding om enke
le aspecten van en doeleinden waarop het constant beleid van het ge
meentebestuur gericht is geweest en blijft, in nadere beschouwing te
nemen.
Aangezien juist deze aspecten bepalend zijn voor de lijnen, waarlangs
wij ons beleid ook voor de toekomst zullen uitstippelen en zij indicaties
opleveren voor de behoeften op allerlei gebied, wil ik met name over
de volgende onderwerpen iets zeggen:
de groei van de bevolking in verband met de werkgelegenheid, functie
binnenstad, de woningvoorraad, de grenswijziging, de hygiëne van het
stedelijk leven, de verkeersvoorzieningen, onderwijs, sport en recreatie,
financiering en tenslotte iets over de werkzaamheden van de W. E. B.
GROEI VAN DE BEVOLKING IN VERBAND MET DE WERKGELEGENHEID
In oktober 1964 verscheen het rapport "het forensisme van de gemeente
Breda" van de sociografische dienst. Op grond van een analyse van de
uitkomsten der algemene volkstelling 1960 stelt dit rapport vast, dat in
1960 3.761 personen dagelijks naar hun werk pendelden, hetgeen neer
komt op 10rfo van de totale beroepsbevolking.
In totaal oefenden in dat jaar 7.140 personen hun beroep uit buiten Bre
da - de zogenaamde woonforensen - dit komt neer op 19% van de tota
le beroepsbevolking. Stelt men hiertegenover het aantal personen dat
elders woont en dagelijks naar Breda pendelt, dan blijkt er ten aanzien
van de dagelijkse pendel nog een belangrijk inkomend "pendelsaldo",
te bestaan, doch in vergelijking met cijfers uit 1947 blijkt dit pendel
saldo toch met ruim 30°jo te zijn gedaald.
Waar bovendien blijkt, dat forensen naar verhouding veel voorkomen
onder de arbeiders en employé's, die gerekend mogen worden tot de
autochtone bevolking van Breda tenderen deze gegevens vooreerst in de
richting van een nog onvoldoende gedifferentieerde werkgelegenheid in
Breda, vervolgens tot de conclusie, dat het aantal nieuwe arbeidsplaat
sen is achtergebleven naar rato van de bevolkingsgroei.
Reeds eerder heeft het E. T.I. -rapport 1961 deze conclusie getrokken.
Ook daarin werd aangetoond, dat de arbeidsbehoeften van de industri
ële bedrijven te Breda niet geheel overeenstemt met de beroepsambi
ties van de bevolking.
Bovenstaande conclusies zijn gebaseerd op 4 jaar oud cijfermateriaal.
In de periode van 1950 tot 1960 is de totale werkgelegenheid in West-
Brabant aanzienlijk verbeterd. In de Baronie, dus tezamen met Etten
en Oosterhout kwamen er in die periode niet minder dan 6. 000 nieuwe
arbeidsplaatsen tot stand. Nadien is de invloed van de BRIM duidelijk
merkbaar geworden. Alleen al in Breda werden er in de laatste vier jaar
in de industriële bedrijven ruim 2000 nieuwe arbeidsplaatsen gecreëerd.
Ook in 1964 is deze ontwikkeling met kracht voortgezet en na vijf jaar
BRIM-activiteiten mag derhalve hier andermaal worden vermeld, dat
het aantal nieuwe arbeidsplaatsen in Breda in de laatste vijf jaar jaar
lijks tweemaal zo sterk is toegenomen als voorheen.