11 AUGUSTUS 1965.
268
het lijkt hem dat op eenvoudige wijze is uitgedrukt wat deze eenvoudige
bewoners van die straat hebben gedacht.
De heer QUADEKKER merkt op dat de pastoor ook heeft getekend. Dus
dan is een eenvoudig pastoor, ook een eenvoudig mens
De heer VAN DEN EEDEN meent te mogen veronderstellen dat de
pastoor een eenvoudig mens is.
Verder in de brief zegt men, hoewel anders uitgedrukt, liever geen
schadevergoeding te hebben, maar een schriftelijke bevestiging dat zo
iets nooit meer gebeurd en dat men 's-nachts rustig kan slapen. Nog
liever en dan letterlijk zoals het hier staat: "Indien U ons die verklaring
niet kan geven dan houden we natuurlijk vast aan hetgeen we gesteld
hebben".
In gemoede gesteld, kan worden gezegd dat iemand schade heeft toe
gebracht, al of niet gewild, al of niet opzettelijk. Het is dan in het
rechtsverkeer normaal dat degene die de schade veroorzaakt heeft, aan
degene die schade ondervonden heeft die schade vergoedt.
Het lijkt spreker onbegrijpelijk als men hier afwijzend tegenover zou
staan en de mensen alsnog niet de gelegenheid zou willen geven de schade
te claimen. De hele tendens van de brief wijst er toch wel op om in
aanmerking te mogen komen voor schadevergoeding.
Spreker zegt dat het de opvatting van de hele fractie is dat de mensen,
die tengevolge van de wateroverlast aanwijsbare schade hebben onder
vonden, deze moeten kunnen claimen. Het is een zaak van de gemeente,
niet van de bewoners.
Spreker doet, namens de K. V. P. -fractie het voorstel de mensen alsnog
de gelegenheid te geven de geleden schade te claimen en een onderzoek
naar de geleden schade in te stellen.
De heer BROEDERS zegt dat - als hij het antwoord van de wethouder
goed heeft begrepen - het zo is dat de bewoners die schade geleden heb
ben op dit moment en nadien nog in de gelegenheid zijn de schade te
melden, waarbij dus de mogelijkheid komt dat de schade achteraf nog
kan worden vastgesteld.
Wat spreker echter meer interesseert is het antwoord wat door de wethou
der is aangegeven ten aanzien van de positie van de gemeente. Hij for
muleerde het zo dat de gemeente overeenkomstig de polisvoorwaarde
niet gerechtigd of niet bevoegd is claims uit te lokken. Zo gezegd is
dit voor een aantal interpretaties vatbaar. Wat hij betreurt is dat toch
eigenlijk achteraf moet worden geconstateerd dat een menselijke fout is
gemaakt. Dit te constateren houdt niet in dat hieromtrent kritiek rijst,
maar door de fout is schade ontstaan of kan zijn ontstaan bij een aantal
inwoners van de gemeente. Voor schade op deze wijze ontstaan kan wor
den gesproken over aansprakelijkheid van de gemeente. Dat is zo in het
normale verkeer, ook in het verkeer tussen inwoners en overheid. Wat
spreker nu eigenlijk moeilijk verteerbaar voorkomt is dat in zo'n geval
de gemeente kiekeboe moet spelen op grond van de verzekering. Ten
zij de interpretatie zo kan zijn - en naar zijn mening zou dan van uit
lokking geen sprake zijn - dat de gemeente zou kunnen zeggen dat er
een calamiteit is ontstaan door een fout van de gemeente, waarna wordt