290
15 SEPTEMBER 1965.
van Oranjelaan begrepen te hebben dat van de tuin van het hoekpand min
stens 50°Jo zal worden afgenomen.
Graag geeft hij aan burgemeester en wethouders in overweging dit gedeel
te van het reconstructieplan thans reeds te doen uitvoeren.
ANTWOORD.
Getracht zal worden vooruitlopend op de reconstructie van deWillem van
Oranjelaan het uitzicht op het kruispunt bij de Baronielaan zoveel moge
lijk te verbeteren.
VRAAG.
De heer VAN GISBERGEN zegt dat er klachten binnenkomen van eige
naars van bloemenzaken, t. v. en radiozaken, banketbakkerijen, textiel en
meubelzaken over de onmogelijkheid om zaterdags namiddag nog iets te kun
nen afleveren.
Zowel mondelinge als schriftelijke verzoeken aan de politie om ontheffing
te krijgen voor het laden van op genoemde dag gekochte goederen, konden
niet ingewilligd worden. Mensen, die zaterdagsmiddags t.v.radio's, meu
bels, gebak of bloemen willen kopen en dit thuis bezorgd willen hebben,
zijn genoodzaakt deze goederen buiten de afgesloten stadskern te kopen.
Spreker vraagt daarom of burgemeester en wethouders het niet gewenst ach
ten, gezien de schade, die door vele zakenmensen in de binnenstad wordt
geleden de betreffende verordening in te trekken.
Zo dit niet mogelijk is dan vraagt hij de afsluiting van de binnenstad niet
om half zes, maar om half vijf op te heffen.
Indien burgemeester en wethouders dit voorstel ook niet uitvoerbaar achten,
dan wil spreker vragen of het mogelijk is dat de politie toestemming geeft
aan de zakenlui, die door de huidige verordening schade ondervinden, om
gekochte artikelen te laden.
ANTWOORD.
De voetgangersdichtheid in een aantal winkelstraten in de binnenstad
pleegt op zaterdagnamiddag dermate groot te zijn, dat alsdan uit een oog
punt van verkeersveiligheid afsluiting van die straten voor in beweging zijn
de voertuigen geboden lijkt.
Niet kan worden ontkend dat tussen de door ons getroffen verkeersmaatregel
en de evenbedoelde voetgangersdichtheid een zekere wisselwerking bestaat;
zo verhoogt de afwezigheid van rijdende voertuigen de aantrekkelijkheid
van de binnenstad als koopcentrum en parallel daaraan de werfkracht van
de binnenstad op het kooplustige publiek; het positieve economische belang
daarvan voor de aan de betrokken winkelstraten gevestigde winkelnerenden
mag niet onderschat worden.
Dat aan de onderwerpelijke inrijverboden voor enkele winkelnerenden een
afleveringshandicap inhaerent is, ontgaat ons niet. Wij zijn echter van oor
deel, dat de verkeersveiligheid voor zeer velen zwaarder mag en moet we
ggen dan het economisch nadeel voor enkelen, een economisch nadeel ove
rigens waarvan het waarschijnlijk is dat het zo al niet geheel dan toch in
belangrijke mate wordt gecompenseerd door de hogere verkoopcijfers, die
ook de hierbedoelde winkelnerenden bereiken mede als gevolg van de door