336
13 OKTOBER 1965.
schien Michiel de Ruijterstraat een dergelijke parkeergelegenheid aan
te leggen.
Wellicht zou dit in drie fasen kunnen gebeuren, waarbij aan de Piet
Heynlaan misschien prioriteit zou kunnen worden gegeven, omdat in
deze laan het autobezit erg groot is en de parkeergelegenheid zeer ge
ring.
De heer MARIJNISSEN vraagt of burgemeester en wethouders zouden
willen onderzoeken of het mogelijk is de Buys Ballotstraat enigszins
van het verkeer te ontlasten. In deze straat bestaat geen parkeerver
bod en het komt meer malen voor, dat de chauffeur van de stadsdienst
de eigenaar van een geparkeerde auto moet gaan opzoeken, teneinde
door te kunnen rijden. Deze straat heeft momenteel een zeer belang
rijke functie en wellicht zou éénrichtingverkeer of een parkeerverbod
uitkomst kunnen bieden.
Tevens zou hij in dit onderzoek willen betrekken, alle smalle straten
in de Hoge Vucht waardoor de stadsbusdiensten rijden. Gaarne zou hij
voor dit euvel een oplossing zien.
De VOORZITTER geeft wethouder Meijs de gelegenheid antwoord
te geven op de vraag van de heer v. d. Werff inzake de boekhoudma
chine van de gemeente lichtbedrijven (zie pag. 324).
Wethouder MEIJS deelt mede dat de machine, die thans in gebruik
is al 9 jaar oud is en praktisch heeft afgedaan. Wanneer de nieuwe
boekhoudautomaat er is, zal worden bekeken op welke wijze deze het
gunstigst voor de gemeente kan worden overgedaan of eventueel voor
andere bepaalde doeleinden nog kan worden gebruikt. Spreker kan dit
op het ogenblik niet zeggen.
De VOORZITTER stelt thans de vraag van de heer Gielen aan de
orde over het percentage van 32,4 dat genoemd wordt in het voorstel
van burgemeester en wethouders tot wijziging van de verordening op
de heffing van rechten voor diensten van de afdeling reiniging en ont
smetting van het vervoerbedrijf. Tevens heeft de heer Quadekker een
verklaring gevraagd over het percentage van 20, dat iets verder in het
voorstel wordt gesteld, (zie pag. 331).
Wethouder MEIJS merkt op dat in de toelichting wel iets duidelij
ker de berekening geplaatst had mogen worden. De genoemde 32,4%
rust voor 10% op de algemene loonstijgingen, die in de loop van 1966
verwacht worden. Dit is begrijpelijk, omdat thans geen tarieven vast
gesteld kunnen worden, die bij de eerstvolgende loonsverhoging reeds
achter zouden zijn. Bovendien is in genoemd percentage van 32,4 de
algemene loonsverhoging van 1965 opgenomen, die 16% bedroeg.
Blijft derhalve nog over 6,4%. Deze 6,4%, zo zegt spreker, is een ge
deelte van de loonsverhogingen, die na de vaststelling van het huidi
ge tarief, hebben plaatsgevonden en in een percentage uitgedrukt de
loonstijgingen in verband met bevorderingen van het personeel.
De heer GIELEN begrijpt nog niet geheel, dat men op 1 juli 1964