338
13 OKTOBER 1965.
Hierna wordt overeenkomstig het voorstel besloten.
42. INCASSO BIJ HET ENERGIE- EN WATERBEDRIJF.
De heer QUADEKKER zegt dat het hem niet gaat om de inhoud van het
voorstel. Hiermede kan hij zich verenigen. Om echter de heer v.d. Werff
en mevrouw van Mierlo gerust te stellen, zou hij gaarne in de 2e alinea het
woord "personeelssector" met 2 ss geschreven zien en in de laatste alinea
"op den duur" in plaats van "op de duur".
De heer VAN GASTEL zegt dat in artikel 3 van de verordening staat dat
de verbruiker voor zijn betaling de keuze heeft tussen het gebruik maken
van de accept-girokaart en de automatische afschrijving van zijn giroreke
ning. Vervolgens staat er dat de directie van de machtiging geen gebruik
behoeft te maken.
Spreker kan dit niet met elkaar rijmen. De directie kan toch niet automa
tische afschrijving weigeren
Mevrouw KRENS begrijpt dat burgemeester en wethouders door gebrek aan
personeel tot deze maatregel zijn moeten komen. Er zijn echter 3 groepen,
die naar haar mening, erg in moeilijkheden komen. Op de eerste plaats zijn
dit de bejaarden, de moeders met jonge kinderen, die moeilijk vanhuiskun-
nen en vervolgens de grote groep van bewoners van nieuwe wijken, waarin
noch een bankgebouw noch een P. T. T. -gebouw aanwezig is.
Spreekster vraagt aan burgemeester en wethouders of het mogelijk is in de
nieuwe wijken een noodkas in te stellen, waar deze mensen hun rekening
kunnen betalen.
De heer KOERTSHUIS heeft tegen het voorstel geen bezwaar. Hij kan
met de nieuwe wijze van incasseren akkoord gaan. Een zaak vindt hij ech
ter niet zo plezierig. Uit het voorstel blijkt dat voorlopig nog een kas wordt
opengehouden. Deze mogelijkheid zou spreker gaarne altijd open willen
houden, omdat aan stortingen bij de P. T. T. of bij een bank altijd kosten
verbonden zijn.
Indien men die nu wil besparen, dan is het gewenst dat men altijd de mo
gelijkheid zal kunnen blijven houden om aan de kas van het kantoor te be
talen.
De heer BA RU zegt, dat hij achter de zin in het voorstel van burgemees
ter en wethouders dat deze kas wel gesloten kan worden een vraagteken zet.
Hij meent in dit verband te moeten wijzen op de bepaling in het burgerlijk
wetboek, die handelt over het kwijten van verbintenissen en met name over
de plaats van betaling. Spreker neemt aan dat burgemeester en wethouders
deze bepaling in acht zullen nemen. Maar indien deze maatregel zou wor
den doorgevoerd, dan vreest hij dat er op een gegeven ogenblik toch iemand
zal zijn, die een aanbod tot betalen aan de schuldeiser zal doen. Bij wei
gering van dit aanbod zal de schuldenaar gebruik kunnen maken van zijn
wettelijk recht om het door hem verschuldigde in de consignatiekas testop
pen. Dit lijkt spreker nu juist niet de bedoeling.