358
17 NOVEMBER 1965.
a. "RUITERSBOS 1964"
b. TETERINGSEDIJK"
26. ONBEWOONBAARVERKLARING VAN DE WONINGEN MOLENSTRAAT
44 EN 46, ROZEMARIJNSTRAAT 48 EN KLOOSTERLAAN 41.
Overeenkomstig deze voorstellen wordt besloten.
27. MEDEDELING INZAKE DE KADEMUREN LANGS DE HAVEN EN DE
PRINSENKADE.
Wethouder VERMEULEN gelooft, dat het zin heeft, evenals dat in de
junivergadering van de afdeling naar aanleiding van een door de heer van
Loon gestelde vraag door hem namens het college is geschied, excuses
te maken, omdat een in 1963 gedane toezegging niet is waar gemaakt.
Daarvoor zijn uiteraard een aantal overwegingen en argumenten aan te
voeren en één daarvan zou kunnen zijn, dat de raad in 1963 het besluit
heelt genomen op een moment, dat er in feite nog maar weinig uitge
werkt was. Men is vrij snel met de uitvoering van het werk begonnen, zo
dat men eind van dit jaar al met de garage klaar is en men hem begin
volgend jaar hoopt te openen.
Dit neemt echter niet weg, zegt spreker, dat het hem spijt, dat het col
lege de toezegging niet heeft waargemaakt. Hij veronderstelt, dat de
raad, het college kennende, overtuigd is van het feit, dat geen lid van
dat college de raad bewust iets zal onthouden waarop hij recht heeft.
De heer BROEDERS is blij met deze mededeling van de wethouder.
Hij had n. 1. wel behoefte om niet over dit punt, maar wel over punt 61
iets te zeggen. Hij gaat er vanuit, dat de houding van het college ten
opzichte van de raad perfect is. Persoonlijk is hij daarvan overtuigd, al
thans het tegendeel is hem nooit gebleken. Desondanks kan hij zich niet
aan de indruk onttrekken, dat er bepaalde zaken zijn, die het college
kennelijk uit de hand lopen. Spreker wil niet treden in het beleid van het
college ten aanzien van de interne gang van zaken op diensten etc.doch
hij gelooft, dat het goed is dat eens in een openbare raadsvergadering ge
zegd wordt, dat deze gang van zaken de raad toch niet bevredigt.
Spreker wil de wethouder graag volgen in hetgeen hij gezegd heeft, doch
hij wil daarbij heel graag de kanttekening geplaatst hebben, dat hij niet
tevreden is over de gang van zaken met betrekking tot dit punt en punt
61.
Wethouder VERMEULEN zegt, dat hij het eens zou kunnen zijn met de
heer Broeders, als dit schering en inslag was. Hij heeft er echter bezwaar
tegen, speciaal als het zijn portefeuille betreft, als er gesteld wordt, dat
deze zaken het college uit de hand lopen, omdat dit een onjuiste bewe
ring is. Er is hem niets van bekend, althans niet voor w&t zijn portefeuil
le betreft, dat er zo frequent zaken aan de orde worden gesteld, waarvan
de raad kan zeggen, dat hij daarbij door het college is gepasseerd of dat
het college in zijn stoel is gaan zitten. De heer Broeders heeft punt 61
aangehaald, dat niet het budgetrecht van de raad raakt, maar dat han-