364
17 NOVEMBER 1965.
40. HET VERLENEN VAN EEN VOORSCHOT OP DE VERGOEDING EX ARTI
KEL 101 DER LAGER-ONDERWIJSWET 1920 AAN ENKELE IN HET JAAR
1965 GEOPENDE BIJZONDERE G. L.O. -SCHOLEN.
41. VASTSTELLING VAN DE GEMEENTELIJKE EXPLOITATIEVERGOEDING
ALS BEDOELD IN ARTIKEL 34 VAN "HET BESLUIT BUITENGEWOON
LAGER ONDERWIJS 1949", OVER HET JAAR 1964.
Overeenkomstig deze voorstellen wordt besloten.
42. DE SUBSIDIERING VAN SCHOOL- EN BEROEPSKEUZE-ONDERZOEKEN.
De heer BROEDERS zegt, dat hij met gemengde gevoelens iets over dit
voorstel gaat zeggen. Omdat het voorstel uitgaat van een bepaalde gedach
te kan hij er wel mee instemmen. Het college kan weten, zegt hij, dat het
school- en beroepskeuzewerk zijn speciale aandacht heeft, uit de algemene
beschouwingen bij de behandeling van de begroting 1965 en uit de verga
dering van 17 februari 1965 toen het voorlichtingssubsidie aan de orde kwam.
Bij die gelegenheid heeft hij gepleit voor een wat grotere aanpak van
het werk, waarbij samenspreking en samenwerking van de verschillende ge
loofsovertuigingen uiteraard met erkenning en behoud van eigen zelfstandig
heid, door hem als een bijzonder gunstige ontwikkeling werd aangemerkt.
Als hij het voorstel van 17 februari j. 1. en de discussie die daarover heeft
plaatsgehad bqkijkt, dan had hij op dat moment de indruk, dat de moge
lijkheid voor een wat grotere aanpak in Breda aanwezig was.
Als hij dit voorstel bekijkt, komt bij spreker de gedachte op, dat het
college intussen er van overtuigd moet zijn geraakt, dat dit niet haalbaar
is, dat het gesprek over de ontwikkeling, zoals die geschetst is, is vastge
lopen en dat er geen uitzicht is, dat de ontwikkeling van het werk in deze
geest toch mogelijkheden heeft. Spreker betreurt dit, doch hij kan er in
komen, dat het college zegt, dat dit een zaak is, waarbij met name diver
se onderwijsinstanties een belangrijke verantwoordelijkheid dragen.
Een verantwoordelijkheid in deze zin, dat men in onderwijskringen meent,
dat hier voor het onderwijs zelf een taak ligt. Hij moet constateren, dat
het onderwijs in zijn diverse schakeringen er niet in is geslaagd tot een op
zet te komen, zoals die bij de beschouwingen in de raad gewenst geacht
werd. In die situatie kan hij er in komen, dat het college nu met dit voor
stel komt, waarmee hij wel akkoord wil gaan, echter niet zonder te zeg
gen, dat hij het jammer vindt, dat de kans die in Breda mogelijk werd ge
acht, niet tot ontwikkeling is gekomen.
De heer VIS kan zich bij hetgeen de heer Broeders zojuist gezegd heeft
volkomen aansluiten. Hij betreurt het wel bijzonder, dat het niet mogelijk
is geweest om tot een andere meer centrale opzet van dit belangrijke werk
te komen. Het is een bijzonder moeilijke materie en hij meent, dat de sub
sidie-aanvrage nogal lang is blijven liggen en dat er ongetwijfeld heel wat
gesprekken zijn geweest om te trachten een oplossing te vinden, die meer
in overeenstemming is met de wensen van de meerderheid van de raad.