17 NOVEMBER 1965. 367 De heer KRAMER zegt, dat hij, hoewel hij waardeert, dat dit voorstel eindelijk ter tafel is gekomen, niet kan nalaten er een paar kritische opmer kingen over te maken. De helderheid in de structuur vindt hij in het voorstel niet voldoende uit de verf komen. Deze helderheid in de structuur zal nog wel even op zich laten wachten, meent hij, zolang psychologen en pedagogen nog hard vechten over de vraag wie dit werk moet gaan doen. Dit betreurt hij ten zeerste, omdat het niet ten goede komt aan het kind, doch slechts een groepsbelang is. Zijn eerste vraag is of het juist is, dat de schoolpsychologische dienst van de gemeente een schooltype aanwijst, dat gericht is op het beroep. Als dit gedaan wordt merkt hij op, dan komt de schoolpsychologische dienst op het terrein van de particuliere bureaus, hetgeen hij niet juist vindt. Bovendien komt dan de concurrentie heel duidelijk naar voren, omdat de een gratis werkt en de an der een behoorlijke bijdrage vraagt. Hier moet nog veel gecoördineerd wor den en die coördinatie mag niet alleen op dit terrein gezien worden, maar ook op een aantal facetten die hiermede verband houden. In dit verband denkt spreker aan een verhoging van 10, - voor het volgende jaar en vraagt hij of het college weet, dat er in Noord-Brabant al 22 gemeenten zijn die al meer geven dan 10, -; zelf weet hij, dat er ook 4 gemeenten zijn, die minder dan 10, - geven. Toen het voorstel beroepenvoorlichting ter tafel kwam is er een toezeg ging gedaan, dat er een adviescommissie zou komen uit het onderwijs, die op dit terrein advies zou uitbrengen. Hij meent te weten, dat geen advies is gevraagd en vraagt, waarom die commissie niet is ingeschakeld. Er is een uitspraak van Dr. Pelosi aangehaaldwaaruit zou moeten blij - ken, dat dit werk niet op levensbeschouwelijke basis hoeft te geschieden. Deze mening van een bepaalde groep uit het volk aanvaardt spreker, al on derstreept hij, dat hij het daarmede niet helemaal eens is. Hij is van me ning, dat dit werk, zoals het door de protestants christelijke stichting op basis van de norm van de H. Schrift wordt gedaan, niet gedaan kan worden zonder deze levensbeschouwelijke inzichten. Hij spreekt de hoop uit, dat de andere groeperingen zover kunnen komen ten dienste van het kind, dat het noodzakelijk is, dat het ook een levensbeschouwelijke groepering is. Wethouder BASTIAENSEN zegt, dat er opmerkingen zijn gemaakt, die al meermalen bij de begrotingsbehandelingen zijn gemaakt en dat er opmer kingen zijn gemaakt, die het college volledig kan onderschrijven. Een van de moeilijkste kanten van deze zaak is de kwestie van de levensbeschouwe lijkheid. Het college is van mening, dat het mogelijk zou moeten zijn en ook mogelijk kan zijn, dat bij het oprichten van een centrale organisatie - dit behoeft geen gemeentelijke te zijn - het levensbeschouwelijke daarbij aan zijn volle trekken kan komen. De opmerking, die gemaakt is, dat de subsidieverzoeken er al een hele tijd liggen is juist, zegt spreker, en dat komt, omdat het college al eenhe- le tijd met deze materie worstelt. Toen het college begon aan de beoorde ling van de subsidieverzoeken kwam onmiddellijk de gedachte naar voren of het niet beter zou zijn, dit werk, dat toch gedaan moet worden ten be-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1965 | | pagina 367