17 NOVEMBER 1965. 375 ook bij de kredietverlening op hypotheekbasis zal worden gehanteerd en dat er bepaald geen angst behoeft te bestaan ten aanzien van het minder rek baar zijn van het begrip "bescheiden vermogen". Het zal de heer van Gas tel bekend zijn, dat dit een begrip is, dat zijn omschrijving heeft gevon den in de regeling, zoals die te Breda toegepast wordt n. 1. door het beschei den vermogen ook in guldens te omschrijven in de bijstandsnormen. Ten aanzien van de krediethypotheken, die totstandgekomen zijn onder de werkingssfeer van de armenwet is er geen enkel probleem, zegt spreker, omdat die normaal afgedaan kunnen worden. Voorzover er gevallen zijn, die onder de nieuwe regeling zouden kunnen herleven, is aan die herleving ook geen enkel bezwaar verbonden. Het college is van mening, dat laatstbe doelde gevallen er niet zijn. Mevrouw VAN MIERLO zegt, dat het alleen haar bedoeling was om na a, b en c nog een bepaling op te nemen, dat het roerend goed beneden het "bescheiden vermogen" blijft. Men kan een huis hebben en een bescheiden vermogen van bijv. 6. 000, - en daarnaast aan effecten een vermogen van 3. 000, -. Dan zal dat niet genoeg zijn en dan zal er dus toch een krediet - ypotheek moeten worden verleend. Als men de bepaling zou opnemen:". en zijn roerend goed beneden het bescheiden vermogen blijft" dan komt men eigenlijk nog verder. Wethouder VAN BOXTEL zegt, dat hij dat niet durft te doen, omdat hij niet kan overzien wat voor consequenties dit kan hebben. Mevrouw van Mierlo noemt een voorbeeld, doch spreker zou daar nog tien tallen andere voorbeelden naast kunnen stellen en een algemene formule ring zoals die van mevrouw van Mierlo zou toch echt op zijn juridische me- ntus moeten worden bekeken. Mevrouw van Mierlo heeft zelf ervaren hoe onder beheer van de B. I. M. Z. met de krediethypotheken werd omgespron gen. Spreker kan zich niet herinneren, dat daar ooit een knelpunt heeft ge legen in het aanwezig zijn van roerend goed en een dergelijk knelpunt ver wacht hij ook hier niet. Mevrouw VAN MIERLO vraagt deze zaak toch nog eens te willen bekij ken. De heer VAN DER ZWAN zegt, dat in punt 6 staat: "Na afloop van elk jaar doet de gemeente een opgaaf aan de hypotheeknemer.Dit moet volgens hem "hypotheekgever" zijn. Wethouder VAN BOXTEL beaamt dit. Hierna wordt de regeling met inachtneming van de drie genoemde wij - zigingen overeenkomstig het voorstel vastgesteld. 52. VERVALLEN. 53. HET VASTSTELLEN VAN BEGROTINGSWIJZIGINGEN. 54. VERVALLEN.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1965 | | pagina 375