17 NOVEMBER 1965.
379
(Ie fase) en dat voorshands tot 1969 zonder biologische reiniging op be
doelde plaats geloosd mag worden.
De vraag van mevrouw van Mierlo kan hij dan ook bevestigend beantwoor
den. Als de le fase van de mechanische zuiveringsinstallatie is afgebouwd
is het de vraag of er dan al geloosd mag worden. Het college is daarover
optimistisch gestemd zegt spreker, vooral als het rijk ziet, dat de 2e fase
van mechanische zuivering dan aanbesteed wordt.
Hierna wordt overeenkomstig het voorstel besloten.
62. HERZIENING VAN HET KREDIET VOOR DE VOLTOOIING VAN DE
RESTAURATIEWERKEN AAN DE TOREN DER GROTE OF O.L. VROUWE-
KERK.
63. VERLENING VAN EEN GELDLENING ONDER DERDE HYPOTHECAIR
VERBAND AAN DE ALGEMENE WONINGBOUWVERENIGING VOOR BREDA
E.O. TEN BEHOEVE VAN HET UITVOEREN VAN BUITENGEWONE ON
DERHOUDSWERKEN AAN HET COMPLEX 28 WONINGEN AAN DE
NUIJTSSTRAAT.
Overeenkomstig deze voorstellen wordt besloten.
64. HET STICHTEN VAN EEN COMPLEX VAN 252 GALERIJWONINGEN
ANNEX GARAGES ALS INDUSTRIËLE BOUW IN DE HOGE VUCHT,
MET STEUN UIT 's RIJKS KAS INGEVOLGE DE WONINGWET.
De heer TER BERG zegt, dat hij het verheugend vindt dat deze 252 wo
ningen een extra contingent betekenen, omdat het industriële woningen
zijn. Hij spreekt zijn waardering uit aan het adres van het college, om
dat het zo attent daarvan gebruik heeft weten te maken. Ook heeft hij er
met genoegen kennis van genomen, dat reeds vooruitlopend met de nieuwe
"wenken en voorschriften" rekening is gehouden, hetgeen betekent, dat de
oppervlakte van de woningen en andere details ruimer zijn dan onder de
tegenwoordige voorschriften het geval is.
Spreker meent dat de balcons van de woningen iets ruimer hadden mogen
zijn. Verder vraagt hij de aandacht van het college voor de situering van
dit soort blokken etagewoningen bij plannen, die in het verder verschiet
zullen worden aangeboden.
De heer ZIJTREGTOP zegt, dat flatgebouwen eigenlijk bestaan uit een
opeenstapeling van een aantal woondozen, waarin straks een gedeelte van
de Bredase bevolking moet gaan wonen. Dit heeft bij hem de vraag doen
rijzen in hoeverre door de bouw van deze flats, de verhouding tussen hoog-
en laagbouw, die vroeger werd vastgesteld als 1 2, verstoord wordt. Hij
heeft de indruk, dat in de nieuwe uitbreidingsplannen de hoogbouw een
zwaarder accent gekregen heeft, dan met de juist genoemde verhouding
wordt weergegeven.
Als spreker goed geïnformeerd is, zegt hij, is aanvankelijk bij het ontwer
pen van de stedebouwkundige situatie aan de noordelijke kant van Breda
weinig of geen rekening gehouden met de bouw van zeer hoge flats.