8 DECEMBER 1965.
404
ten zullen opstellen met betrekking tot de toekenning yan het subsidie.
De heer MELZER onderstreept het betoog van de heer Kroon, maar hij
wil ook nog even terugkomen op het woord 'wantrouwen", dat door de
heer van Casterer. is gebruikt. Spreker meent dat de raad toch wel het recht
heeft om het voorliggende stuk op zijn merites te beoordelen en dat ook
mag worden verlangd dat de overheidsgelden efficiënt worden besteed.
Spreker zou beslist geen wantrouwen willen uitspreken ten opzichte van
het bestuur. Men is mogelijk wat te optimistisch geweest of men heeft te
hoge verwachtingen genad van de decentralisatie, maar spreker gelooft
dat het juist deze decentralisatie is, die mede oorzaak is van de moei
lijkheden.
Wat het personeel betreft merkt spreker op, dat burgemeester en wethou
ders de beschikking hebben over een rapport, evenals een der raadsleden,
maar hij vraagt zich af of het nu wel beslist nodig is, dat het volledige
personeel een wetenschappelijke opleiding krijgt.'Hij denkt met name
aan de dames, die de boeken uit moeten geven. Hij vraagt zich ook af of
niet met part-time personeel zou kunnen worden volstaan, bijvoorbeeld
op de zaterdagen.
Het is natuurlijk te gemakkelijk om te zeggen dat hij tegen het voorstel
is; daarom wil hij wel met het verstrekken van een lening akkoord gaan,
maar hij zou duidelijk willen maken, dat hij op zeer korte termijn resul
taten verwacht.
De heer QUADEKKER zou nog gaarne in willen gaan op de woorden
van de wethouder van financiën, die mogelijk wel terecht heeft gezegd:
ik ga niet vooruit lopen op de notulen, die nog niet aan de leden van de
betrokken raadsvergadering zijn uitgereikt, maar spreker meent, dat dit
nooit of bijna nooit vóór de daaropvolgende raadsvergadering het geval
zal kunnen zijn.
Als dit standpunt wordt gevolgd zal dus vrijwel nooit kunnen worden vol
daan aan de toezegging van de laatste zin van menig raadsvoorstel: een
eventueel afwijkend advies van de afdeling van de raad zal U nog worden
medegedeeld. Dat is een punt dat geheel apart moet worden behandeld
buiten het nu aan de orde zijnde onderwerp om. Verder zou spreker wet
houder Bastiaensen nog willen vragen of hij kan zeggen, wanneer hij de
slotfase van deze affaire verwacht. Hiermede haakt spreker dus aan op
hetgeen de heer Melzer zo juist heeft gezegd met betrekking tot de resul
taten op korte termijn.
Wethouder MEÏJS meent dat het juister ware geweest om tevoren me
de te delen, dat er in de betrokken raadsvergadering geen eenstemmig
heid bestond. Als de heer Quadekker dit bedoelt heeft hij gelijk.
Wethouder BASTIAENSEN gaat allereerst in op de opmerking van de
heer Kroon. Deze heeft gezegd dat het bestuur de moeilijkheden had kun
nen zien aankomen. Maar dat is wat spreker tevoren ook al beweerd had.
De moeilijkheden zijn niet van vandaag of gisteren, maar van eergisteren.
Daarom is ook vorig jaar al over deze zaak gesproken. Dan de kwestie
van het personeelsbeleid. In de brief, die ook de heer Kroon heeft gele-