15 DECEMBER 1965.
415
Het lijkt mij dat daarin - buiten de openbare begrotingsbehandeling - kan
worden voorzien en ik nodig Uw college daarom uit - eventueel na over
leg met het seniorenconvent - Uw zienswijze nader uiteen te zetten.
SLUITENDE BEGROTING.
In het verslag van het begrotingsonderzoek wordt erkentelijkheid be
tuigd voor het feit, dat ook dit jaar de begroting wederom sluitend kon
worden opgesteld.
Uit Uw antwoord op pagina 3 kan de conclusie worden getrokken, dat Uw
college de voortzetting van deze sinds enkele jaren aangenomen beleids
lijn niet als een automatisme wil zien. De motieven om deze beleidslijn
nu voort te zetten steunen volgens Uw antwoord op:
- het inzicht in de algemene landelijke financiële ontwikkeling; en
- de indicaties met betrekking tot een groter begrip bij de regering en het
Parlement, voor de financiële moeilijkheden waarin de gemeenten ver
keren.
De sluitende begroting voor 1966 kan evenwel slecht worden bereikt door:
- bijzondere verhoging van de eigen inkomsten; en
- temporisering c. q. beperking van uitgaven.
Voor een juiste gedachtenvorming lijkt het me nuttig, dat duidelijk
vaststaat, welke de inzichten en opvattingen van Uw college in deze zijn.
Er zijn ongetwijfeld aanwijzingen voor een groter begrip bij de Rege
ring en het Parlement met betrekking tot de financiële moeilijkheden van
de gemeenten. Die aanwijzingen wettigen de verwachting, dat de finan
ciële mogelijkheden voor de gemeenten, in algemene zin zullen worden
verbeterd.
Of daarmee de moeilijkheden voor Breda kunnen worden opgelost, is
mijns inziens mede afhankelijk van de vraag, of voldoende aandacht en
medewerking kan worden verkregen voor de bijzondere projecten - afvoer-
leiding van het rioolwater naar Moerdijk en het hoogspoorplan - en de ver
dere uitwerking van de zogenaamde verfijningsmaatregelen.
Met Uw college ben ik van oordeel, dat er voldoende aanleiding is om
de lasten van de afvoerleiding buiten het budget te houden. Al ben ik wel
in hoge mate benieuwd, wanneer en op welke wijze een definitieve rege
ling wordt getroffen en welke consequenties daaruit eventueel voor onze
gemeente en haar bewoners zullen voortvloeien.
Met betrekking tot de lasten van het hoogspoorplan is - voor zover mij
bekend - de situatie nog minder duidelijk.
Ook onze fractie is verheugd, dat met de uitvoering van de hoogspoor-
plannen kan worden begonnen. Met dit werk worden niet alleen plaatse
lijke belangen gediend. Duidelijk is dat in onze snel-groeiende samenle
ving voor het openbaar vervoer uitgebreide en aangepaste voorzieningen
dienen te worden getroffen.
Hierbij heeft mijns inziens de Rijksoverheid een belangrijke taak. Het
hoogspoorplan Breda past in het kader van een dynamisch beleid ten aan
zien van het openbaar vervoer en het logische gevolg zou mijns inziens
moeten zijn, dat Breda tegemoet werd gekomen in de wel zeer zware las
ten die aan dit project verbonden zijn.