418
15 DECEMBER 1965.
in de voortgang van deze werkzaamheden.
Uw college acht het niet bezwaarlijk dit investeringsplan te behande
len los van de begrotingsbehandeling, omdat het criterium "dekkingsmid
delen uit de algemene middelen" hier praktisch niet speelt.
Mag ik uit de beantwoording van de in dit kader gestelde vragen - pa
gina 9 - toch afleiden, dat Uw college de behandeling van dit investerings
plan rond de begrotingsbehandeling - afgezien van de praktische mogelijk
heden op dit ogenblik - toch wel voorstaat?
U spreekt namelijk over de triptiek van planning - een totale behoefte -
planning, materiële capaciteitsplanning en financiële capaciteitsplanning -
welke na coördinatie, aanpassing, prioriteitsbepaling en onderlinge afstem
ming een werkschema kan gaan vormen voor de beoordeling en uitvoering
van het totale gemeentelijk beleid. Waaraan U toevoegt, dat een derge
lijk beleidsschema, van jaar tot jaar aangepast, een ideale basis zou vor
men voor discussie en gedachtenwisseling rond de jaarlijkse begrotingsbe
handeling. In dit verband zou ik ten aanzien van enkele zaken graag de
zienswijze van Uw college vernemen.
Het is duidelijk, dat een zuinig, efficiënt beheer en weloverwogen
planning voor de geldelijk rendabele sector belangrijk is. Graag wil ik
stellen, dat wij ervan overtuigd zijn, dat Uw college het hiermede eens
is en hierop voortdurend attent is. Ik bedoel geen zuinigheid die de wijs
heid bedriegt.
Investeringen die kostprijsverlagend werken zijn uitermate belangrijk
en verdienen mijns inziens een zekere voorkeur. Het lijkt mij mogelijk
dat andere investeringen kostprijsverhogena werken en derhalve doorwer
ken in tarieven en prijzen. Deze last moet door de gemeenschap of door
bepaalde groepen daarvan worden opgebracht.
Onze eigen begroting wordt mede sluitend gemaakt door temporisering
c. q. beperking van uitgaven. Indien nu in de geldelijk rendabele sector
een temporisering c. q. beperking van uitgaven plaatsvindt, welke gevol
gen heeft dit dan voor het gehele gemeentelijke beleid?
Rekening houdend met de materiële en financiële capaciteit - daarbij
rekening houdend met het leningsplafond - ben ik geneigd te veronderstel
len, dat door beperking of afremming in de geldelijk rendabele sector meer
mogelijkheden verkregen kunnen worden in de geldelijk niet-rendabele
sector, mits daarvoor in de begroting voldoende ruimte aanwezig is.
Kan de begrotingssituatie nu ook gunstig beïnvloed worden door de hier
voor vermelde gedragslijn met betrekking tot de geldelijk rendabele inves
teringen?
Ik denk hierbij onder andere aan de winstcapaciteit van de bedrijven.
De zienswijze van Uw college zal ik graag vernemen. Op de achtergrond
speelt mee de vraag of er geen ongewenste verhouding zou kunnen ont
staan tussen geldelijk wel- en geldelijk niet-rendabele investeringen, ter
wijl deze kwalificaties geen waardering inhouden met betrekking tot het
nut voor de Bredase gemeenschap.
Naar aanleiding van een daarover handelende vraag wordt op pagina
25 van Uw antwoord, ingegaan op structuur en werkwijze van de W. E. B.
Het is nog niet zo heel lang geleden, dat ik in antwoord op een vraagmij-
nerzijds over de W.E. B. te horen kreeg:
"Je moet een broedende kip nooit storen".
Nu heb ik - al is het heel wat jaren geleden - wel enige ervaring op