15 DECEMBER 1965. 431 fen van maatregelen om overbodig verkeer in belangrijke mate tegen te gaan. Het eerste betekent de aanleg van een adequaat wegennet en het treffen van parkeervoorzieningen, het tweede betekent de bevorderingvan het openbaar vervoer. Het wegenstramien van onze stad, alsook de thans aanwezige parkeer ruimte in en om de binnenstad, steekt gunstig af bij vele andere steden in ons land. Maar om de komende vloedgolf van het verkeer te kunnen verwerken (men rekent voor 1980 op viermaal zoveel personenauto'sjzal het toch nodig zijn ingrijpende maatregelen te treffen, teneinde te voor komen dat de binnenstad volledig zal verstikken. Het destijds opgestelde en thans nog maar gedeeltelijk uitgevoerde zo genaamde verkeersgeleidingsplan zal daarvoor niet voldoende uitkomst kunnen bieden. In feite zal de komende jaren nodig zijn: een permanente herstructurering van de binnenstad. Een belangrijke aanzet daartoe is reeds aanwezig in de vorm van een ringweg rond de enge binnenstad, aan wel ke weg spoedig de eerste parkeergarage geopend zal worden. In de toe komst zullen er ongetwijfeld meer moeten volgen. Ten behoeve van de door mij bedoelde herstructurering zal het Empeo- rapport hopelijk belangrijk materiaal kunnen leveren. In het kader van de ze ontwikkeling zal er op den duur stellig toe moeten worden overgegaan om een zogenaamd voetgangersgebied in de binnenstad te vormen, goed bereikbaar door middel van het openbaar vervoer. Deze omstandigheid gevoegd bij een aantal andere - bijvoorbeeld het niet onbeperkt aanwe zig zijn van ruimte voor parkeergarages - wijst op de belangrijke taak die het openbaar vervoer te vervullen heeft bij de oplossing van de verkeers problemen, ook voor steden van de omvang van Breda. Het verheugt mij daarom uit de memorie van antwoord te vernemen dat voor de bestudering van het vraagstuk van het openbaar vervoer onlangs een ambtelijke com missie is ingesteld. Verdient het evenwel geen aanbeveling dat over dit vraagstuk een beleidsnota aan de raad wordt uitgebracht? In deze nota zou ook aandacht dienen te worden besteed aan het railvervoer, dat vooral voor het personenvervoer over grotere afstanden in stedelijke gebieden sterk in opkomst is. In dit verband wil ik herinneren aan een suggestie die ik vorig jaar heb gedaan n. 1. bij de plannen voor de Haagse Beemden rekening te houden met een railverbinding naar de binnenstad, uiteraard op een vrije baan, waardoor er een snelle verbinding tot stand zou kunnen komen. Er is nog een aspect van de ruimtelijke ordening waarover ik iets wil zeggen: de hygiëne van het milieu, dat wil zeggen het tegengaan van de verontreiniging van lucht, water en bodem. Het gaat hier om de onaan gename bijverschijnselen van het urbanisatie- en industrialisatieproces. Er is dringend behoefte aan wettelijke maatregelen op dit gebied. Het wette lijk kader waarbinnen thans maatregelen getroffen kunnen worden wordt voornamelijk gevormd door de hinderwet en deze moet voor dit doel vol strekt onvoldoende geacht worden. Daarnaast biedt artikel 10 van de wet op de ruimtelijke ordening bepaalde mogelijkheden. Daarin staat n. 1. dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan, zo nodig voorschriften kun nen worden gegeven omtrent het gebruik van de in het plan begrepen grond

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1965 | | pagina 431