15 DECEMBER 1965. 445 Op grond van deze stelling willen wij U gaarne in overweging geven, aan vulling van deze kunstraad, in de zin als bovenbedoeld, te zijner tijd te doen plaatshebben. Mijnheer de voorzitter, Het zou mijns inziens niet goed zijn, om bij deze laatste algemene be schouwingen, welke ik als fractievoorzitter in deze zittingsperiode heb gehouden, de traditie te doorbreken, om niet een ogenblik stil te staan, bij de onderlinge verhoudingen in de raad, alsmede de verhouding tussen Uw college en de raad. Hoewel wij nog een aantal maanden zullen moe ten samenwerken, alvorens de nieuwe zittingsperiode, ongetwijfeld ineen andere samenstelling, zal worden ingeluid, meen ik toch te constateren, dat met alle verschil van inzicht, de sameriweiking in deze raad, bijzon der goed mag worden genoemd. Het samenspel met Uw college en de uit gebreide voorlichting, welke met name in de raadsaideiingen woiden ge geven, hebben er ongetwijfeld toe bijgedragen, de besluitvorming te ver gemakkelijken. Ik wil hier nog bijvoegen, dat ik een vorige maal enkele opmerkingen heb gemaakt over het produceren van nota's die vlak voor de behandeling aan de raad worden aangeboden zodat men dat niet behoorlijk kan bestuderen en in de algemene beschouwingen kan verwerken. Heden morgen heb ik een survé in mijn bus gekregen, dat ik nauwelijks heb kun nen lezen. Ik heb "net dan ook niet in de algemene beschouwing betrokken. Ik heb hier ten zeerste bezwaar tegen. Als politiek college zoals we hier zitten samengesteld uit vijf verschillen de fracties van verschillende levensbeschouwelijke richtingen, hebben wij veelal de meeste besluiten in grote overeenstemming genomen. Ik meen te mogen stellen dat deze prettige samenwerking, alleen maar het welzijn van onze goede stad kan bevorderen. Ik wil hier gaarne de wens bij uit spreken, dat deze verhoudingen, ook voor het resterende deel van de zit tingsperiode, gehandhaafd moge blijven. Moge eenzelfde eensgezindheid ook onder de burgerij, meer en meer tot uitdrukking komen, waardoor inderdaad een samengaan van groeperingen, welke op "eenzelfde wortel stoelen" zich zal gaan aftekenen. Bij voorbaat zou ik het vertrouwen in de burgerij willen uitspreken, dat zij bij de ont vangst van onze Kroonprinses met haar verloofde,wat binnenkort het geval zal zijn, zich haar naam als "Oranjestad" alle eer zal aandoen. Mijnheer de voorzitter, ik moge dan besluiten met U en Uw college en Uw medewerkers Gods zegen toe te wensen bij de voorbereidingen en de uitvoering van de besluiten, welke de raad heeft te nemen. De heer MELZER zegt: "Mijnheer de voorzitter", Het doet mij bijzonder genoegen na de gewaardeerde nieuwe opzet van de nota van aanbieding, het antwoord van Uw college in directe relatie met het centraal rapport van de raad ontvangen te hebben. Dit vijfde begro tingsboekdeel maakt de materie inderdaad overzichtelijker en wordt gaai - ne aanvaard als efficiency-betoon jegens de raad. Wanneer Uw college stelt het weinig nuttig te achten om de nota van aanbieding tot een soort van "Troonrede" uit de bouwen dan zou ik daar tegenover willen stellen dat deze nota, uiteraard aan de raad gericht toch

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1965 | | pagina 445