474
16 DECEMBER 1965.
len niet direct passen in het systeem, dat regelmatig wordt gerepeteerd.
Bij het lager onderwijs is het zo, dat men bij een bevolkingsuitbreiding
van 10 tot 30. 000 inwoners kan komen tot series van 6, 7 of 8 scholen.
Bij het bijzondere schooltype is dat veel minder het geval.
Daarvan zou dus ook kunnen profiteren de 5-jarige h. b. s.die naar bur
gemeester en wethouders hopen, in de Hoge Vucht zal worden gebouwd.
Als spreker nu overstapt op de cultuur, dan wil hij allereerst spreken over
de cultuur-survey. Daarvan heeft de heer Kroon gezegd, dat het woord
nota er blijkbaar niet af kon. Spreker dacht dat dat een verkeerde bena
ming was. Spreker herinnert zich een discussie van enige jaren geleden,
voornamelijk met de heer van der Werff, over de vraag of er een cultuur
nota moest komen of niet.
Spreker heeft het woord nota zoveel mogelijk afgehouden omdat dit een
te zwaar accent op de zaak zou leggen. Spreker heeft de laatste jaren al
zoveel nota's zien uitgaan en het waren veelal dikke boekwerken, die
ook niet zonder meer zouden zijn te gebruiken als toepasselijk op Breda.
Bovendien konden deze ook niet geheel bevredigen omdat er ten aanzien
van bepaalde essentiële dingen geen uitspraak werd gedaan.
Men zou moeten beginnen met een filosofische beschouwing over het
woord cultuur en misschien ook wel over het woord nota. Maar waar het
om gaat isc wat is er op het gebied van cultuur, culturele voorzieningen
in Breda en in hoeverre wordt gemeend, dat men daarmede content of
minder content kan zijn. Vandaar is het woord "survey" aangevoerd.
Het is dus een inspecterend overzicht op hetgeen er is en het is echt niet
de bedoeling geweest, dat het woord nota er niet af kon. De heer Broe
ders heeft ingestemd met de grondgedachte voor het subsidiëntenoverleg
en hij vraagt: is het nu zo, dat wanneer de gemeenschappelijke regeling
tot stand komt, daarmede een aanslag wordt gepleegd op de gemeente
lijke autonomie?
Wethouder Meijs heeft dit reeds beaamd, maar wat zijn de oorzaken
van het streven naar een dergelijke regeling? In de eerste plaats is het ge
wenst, dat de verschillende culturele instellingen worden geplaatst tegen
over een gesprekspartner met een centraal gezag. In het verleden hadden
deze culturele instellingen eigenlijk een verspreide gesprekspartner en was
het ook niet duidelijk in hoeverre men de ene gesprekspartner boven de
andere prefereerde. Er moest dus beslist een tegenspeler komen in de cul
turele sector, een centrale figuur, waarmede men onmiddellijk contact
zou kunnen opnemen, wanneer zich bepaalde feiten of omstandigheden
zouden voordoen, die een snelle beslissing vragen.
Dat is een zijde van de zaak. Van de andere kant was het noodzakelijk,
dat de controle op en het begeleiden van het beleid van deze culturele
instellingen gebundeld dienden te worden. Het was onmogelijk om in de
vergaderingen van het subsidiëntenoverleg altijd tot in details af te dalen
en een goed oordeel te vellen over hetgeen aan het subsidiëntenoverleg
werd voorgelegd. Het was dus wel degelijk de bedoeling bij het centrale
punt meer verantwoordelijkheid te leggen en die ook kans te geven om
een beter toezicht te houden, zowel op de bestedingen als op de begro
tingen. Het is ook daarom, dat er altijd met een bepaalde nadruk naar is
gestreefd, dat een dergelijke regeling zou worden getroffen.