484
16 DECEMBER 1965.
conclusies uit de bus zijn gekomen. Als men weet, dat drie dagen voor
het in werking treden van de wet de eerste koninklijke besluiten zijnver-
schenen, die minimum-normen inhielden en uitspraak deden over de han
tering van de wet, dan is het duidelijk dat er een spraakverwarring groeit,
als men verwacht dat de uitvoering van de algemene bijstandswet reeds
drie dagen nadien geolied zou functioneren. Dat is ten enen male een
veel te grote wissel, die men trekt.
De heer Broeders heeft gesproken over het recht op bijstand. Spreker
meentdat dit iets mag worden genuanceerd. De wet spreekt niet van
een recht op bijstand - er is natuurlijk wel een recht - maar dit is een
afgeleid recht uit de plicht van de overheid bijstand te verlenen. Het is
voor de definiëring van de wet nuttig dit onderscheid te handhaven.
De heer Broeders heeft gevraagd of de overgang van de budgetmetho
de naar de loonmethode een verbetering is. In het algemeen moet dit
bevestigend worden beantwoord. Dit blijkt alleen al uit het simpele ge
geven, dat de overgang van de budgetmethode naar de loonmethode een
meeruitgaaf ten gevoige heeft van f 200. 000, - per jaar, In een aantal
gevallen - te schatten op 3% - werkt de loonmethode nadeliger. Dit mag
geen reden zijn om die rechten niet toe te passen. Daarbij wordt eraan
gedacht de bestaande methode te sauveren. In Breda is destijds zeer be
wust gekozen voor de vorm, waarin de aigemene bijstandswet zou wor
den uitgevoerd. De ervaring heeft geleerd, dat dit een goede greep is
geweest. Bij de uitvoering blijkt hoezeer de invloed van de burgerij bij
de toepassing van de wet zichtbaar is.
Cijfermatig benaderd en dit moge tevens een antwoord zijn aan de
heer Melzer, moet worden geconstateerd, dat merkwaardige conclusies
zijn te trekken. De financiële bijstand, opgedeeld in verschillende cate-
goriëen, is gegroeid van 3. 755. 000, - in 1963 naar 5. 230. 000, - in
1965.
De toeneming wordt met name veroorzaakt door verpleging en externe
verzorging en minder door de toekenning van periodieke bijstand. In dit
opzicht is er sprake van een lichte daling. Het is begrijpelijk, dat deze
ontwikkeling zich in Breda voordoet. Want hier blijkt weer, dat het bij -
standsbeleid, zoals dit in voorgaande jaren, met name in 1963 en 1964,
door de voormalige burgerlijke instelling is gevoerd, in feite het bijstands-
beleid van de algemene bijstandswet was. Dit is destijds ook zo gesteld en
door de cijfers wordt dit ook min of meer bevestigd. Objectief moet hier
bij worden opgemerkt, dat het aantal afgewezen verzoeken is toegeno
men en ook dat is te begrijpen. De verwachtingen, die bij de introduc
tie van de algemene bijstandswet zijn gewekt, waren dusdanig hoog ge
spannen, dat het niet kon uitblijven, dat er meer afwijzingen zouden
komen dan in het verleden. Spreker heeft er in het geheel geen behoefte
aan in deze geheimzinnig te doen. Terwijl het aantal aanvragen onge
veer gelijk bleef is het aantal afgewezen verzoeken in 1965 het dubbele
geweest van 1964. In 1964 10% tegen 20% in 1965. Dit wordt voor een
deel weer gecorrigeerd door de procedure, die gevolgd wordt door de be
zwaarschriftencommissie. In 1964 waren er 5 bezwaarschriften, in 1965
waren er 105, die ertoe leidden, dat er in 65 gevallen nog bijstandwerd