513
16 DECEMBER 1965.
haafd.
Met enige genoegdoening heeft spreker een symptoompje van verandering
bespeurd in de reactie van de heer Kroon, ook al heeft hij zich niet duide
lijk uitgesproken. Dat hoeft ook nog niet. Het moment is nog niet daar,
maar met enig meer vertrouwen dan voorheen lijkt er een draad te trekken.
Dan heeft de heer Kroon nog medewerking van de ambtelijke instanties ge
vraagd voor wat betreft de bevordering van de doorschuiving van goedkope
re huurwoningen naar duurdere. Spreker meent dat dit een vanzelfspreken
de zaak is.
De vraag van de heer Kroon zal wel voortkomen uit een door hem opgeda
ne ervaring. Helaas kan niet worden voorkomen dat, ook al zijn de voor
lichting en de informatie nog zo goed verzorgd, er toch nog gevallen zul
len blijven die niet voor opschuiving in aanmerking komen. Hier moet men
reëel blijven, het is echt niet zo dat gezegd kan worden dat elke opschui
ving, met welke achtergrond ook, is te verwezenlijken. Dat is ook weer
niet het alternatief. Wanneer de heer Kroon spreker hierin wil volgen wordt
hem graag toegezegd dat informatie verzekerd is en blijft.
Spreker wil de heer Melzer vragen uit zijn mededeling omtrent de kortslui
ting inzake het cardiologisch onderzoek geen bewijs te gaan voeren dat een
voorlichtingsambtenaar nodig is. Ter zake schuift hij zich con-amore ach
ter de mening van het college.
De conclusie van de heer Melzer dat het woningnoodbureau misschien bin
nen twee jaar kan worden opgeheven, zou spreker niet graag trekken. Ove
rigens zal bekend zijn dat het huisvestingsbureau een minimale bezetting
heeft, zeker in vergelijking met andere plaatsen zeer minimaal.
Spreker heeft er reeds op geattendeerd dat de opheffing van de kwantita
tieve woningnood niet zal inhouden dat er ten aanzien van de opheffing
van de kwalitatieve woningnood geen taak zal overblijven. Dit zal bepaald
wel het geval blijken, alleen zal die een andere benadering vragen.
Op hetgeen de heer Quadekker heeft gezegd wil spreker nog even ingaan.
Hij onderschrijft graag de mening van de voorzitter, die de heer Quadekker
niet graag zou missen. Staande vóór een begrotingsbehandeling ziet men er
tegenop, hij denkt dat het de raadsleden ook zo gaat. Maar als men weer
een poosje naar de heer Quadekker heeft geluisterd, dan kan worden gezegd
"het is weer een avondje uit".
Aan de uitspraak van Prof. Mertens, dat geldinzameling voor gezondheids
zorg op anderen met een beroep op confessionele of levensbeschouwelijke
solidariteit of op de hulpbehoevendheid van lijders aan bepaalde aandoe
ningen, in de welvaartstaat steeds meer als schandelijk wordt ervaren, con
formeert spreker zich geheel. Hij is het dus geheel eens met wat de heren
Melzer en Quadekker hierover hebben gezegd.
De heer Quadekker moet worden teleurgesteld wat betreft de herdrukken
van de aanslagbiljetten van de ambulancedienst. De le en 2e oplage zijn
intussen de drukpers gepasseerd, dus vraagt hij de zaak een beetje in de
proporties te houden, zo storend is het nu ook weer niet.
Al heeft de heer Quadekker verondersteld dat spreker hem niet heeft be
grepen ten aanzien van zijn beeldspraak van urgeren en purgeren, dan ver
gist deze zich, zo ver is hij echt wel gevorderd. Alhoewel hij in de twee
de instantie geprobeerd heeft geen vreemd woord te gebruiken viel dit niet
mee.'