515
16 DECEMBER 1965.
zien zal worden. Het investeringsplan liet dat dit jaar niet toe.
Wethouder VAN BIJNEN gaat in op de vraag van de heer Kroon of het
niet beter was geweest om vooroverleg te plegen met de zittende vertegen
woordigers van de raad in het georganiseerd overleg en vooral na de laat
ste vergadering te getuigen dat het zijn nut zou afwerpen, al zou het al
leen maar zijn om de raadsleden erop te kunnen wijzen dat de raad het ge
meentebestuur is en zij daar ook zitten in hun kwaliteit als werkgever.
Spreker vertrouwt dat de heer Kroon niet bedoelt nu al in te gaan op de
zaak die hij genoemd heeft, dit lijkt spreker vanavond niet op zijn plaats.
Sprekende over de sport heeft de heer Melzer gezegd dat men een beetje
te optimistisch was en hij sprak over de Blauwe Kei, waarop de heer Qua -
dekker aansloot door te zeggen dat het dan over N. A.C. ging. Spreker
zegt hierop: "Ik heb dat niet begrepen, mijnheer de voorzitter".
Over het gereedkomen van de sporthal heeft spreker zijn voldoening uit
gesproken en de gelegenheid aangegrepen de raad erop te wijzen dat het
geen luxe was, maar een grote noodzaak dat hij er zal komen.
Hierna wordt overgegaan tot de hoofdstuksgewijze behandeling van de
begroting 1966. Omdat wethouder Bastiaensen verhinderd is de vergadering
van 17december 1965 bij te wonen wordt allereerst hoofdstuk VIII behan
deld.
HOOFDSTUK VIII.
De heer BA YENS stelt dat in het centraal rapport een vraag is gesteld
over de uitkering aan het lager onderwijs en hierop is op bladzijde HDen 111
uitvoerig geantwoord. Misschien is de vraag niet duidelijk gesteld, want
met de gegevens in het antwoord verstrekt is hij wel op de hoogte. Zijn
bedoeling was niet te spreken over de hoogte van het bedrag, maar over
de manier van uitkering.
Op pagina 75 van de nota van aanbieding (bijlage C) wordt een overzicht
gegeven van de uitkering lager onderwijs, vastgesteld door de minister. Er
worden bedragen genoemd voor het gebouw, lokaal en leerling. Zo worden
berekend de vergoedingen ook bij het kleuteronderwijs. Het is hem bekend,
dat verschillende onderwijsorganisaties de wens te kennen hebben gegeven,
dat de vergoeding art. 101, volgens deze normen wordt uitgekeerd. Spre
ker wil de wethouder vragen deze kwestie in deze geest bij de onderwijs
commissie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten aanhangig te
maken. Het is mogelijk dat het een langdurige kwestie is, omdat deze
zaak wettelijk geregeld is en de wet veranderen vraagt tijd.
Maar wanneer de betrokken instanties de zaak hebben doorgepraat zou er
de dan noodzakelijke wetswijziging kunnen komen. Misschien kan de
vraag prematuur lijken, omdat de onderwijswet op de helling staat, maar
toch wil hij zijn vraag herhalen.
Wethouder BASTIAENSEN zegt dat het hem wel duidelijk is dat de heer
Bayens daarmede niet een gelijksoortige vergoeding als voor het kleuter
onderwijs heeft bedoeld. Hij knoopte hier wel de vraag aan, de zaak door
te spelen naar de onderwijscommissie van de Vereniging voor Nederlandse
Gemeenten. Spreker betwijfelt of de uitkeringsmethode van het kleuter-