519
16 DECEMBER 1965.
daar ook wel eens donkere hoeken in voor. Het begrip "perspectief" ver
staat spreker eronder.
Vanuit die diversiteit van opvattingen wordt het eigenlijk moeilijk praten.
Zeker nu dit stuk pas twee dagen op zijn bureau ligt. Men zal spreker ten
goede moeten houden dat hij van zijn standpunt uit met de enge benade
ring en beschouwingswijze van de wethouder toch eigenlijk moeilijk genoe
gen kan nemen. Daarvoor acht hij namelijk de aangelegenheid van de cul
tuur te belangrijk. Het meningsverschil begint al direct bij de 2e alinea van
de aanbiedingsbrief: "de lectuur van het survey wordt niet bemoeilijkt door
beschouwingen van theoretische aard". Door zo'n simpel zinnetje raakt hij
toch wel ernstig bezorgd. Dat getuigt naar zijn smaak van te schrale visie
op mens en samenleving. Wanneer bij de benadering van dit vraagstuk in
de overheidsstukken in de openbaarheid in feite elke dimensie lijkt of blijkt
te ontbreken dan meent hij dat de reële vraag die op een dergelijke veront
rustende constatering zou kunnen volgen is: "Hoe staat het met de bevoegd
heid van hen die het beleid bepalen en gaan bepalen?"
Spreker wil het college dan ook in herinnering brengen het ongetwijfeld reeds
bekende boekwerk en de zinsnede daaruit welke hij al vaker heeft geciteerd
"Welvaart, Welzijn en Geluk", deel 4, pagina 17: "De culturele sector is
de sector waar het publiek- en privaatsbeleid zich veel sterker op moeten
gaan concentreren".
Hopenlijk gaat het college nu niet wijzen op de uitgavenstijging, want het
geven van geld is wel de gemakkelijkste manier om althans ogenschijnlijk
zich van het brandend vraagstuk af te maken. Banning heeft eens gezegd:
"Cultuurpolitiek is geen kwestie van centen, maar van zweten". Welke in
spanning vraagt de hooggeleerde? Dat men zich als verantwoordelijke over
heid in een democratisch bestel rekenschap geeft van wat bereikt wil wor
den. Wat is de bedoeling? De mensen een vrolijke avond bezorgen in de
schouwburg, ze wat gekleurde prentjes van Dufy of Werkmann, kortom ze
wat te laten zien, een beetje bezighouden en een beetje ontspannen. Of
dus een soort min of meer passieve of actieve vrije tijdsbesteding of, zo
vraagt spreker zich af, heeft cultuurbeleid een wezenlijk doel? Als dat zo
is moet dat doel dan niet hier ten spoedigste met name worden genoemd,
anders spoelt zo'n naamloos borelingske weg, zodra de stop uit het budget
- pardon het bad - wordt getrokken. Te laat zal het dan worden gemist.
Voor het antwoord op de vraag w&t gemist zal worden verwijst spreker naar
van Huet, de man van het "Zandlopertje". "Lezen en laten lezen" (deel
2, pagina 45) in zijn artikel "Cultuur als levensstijl". Hij zegt hier:
"Door de cultuur vindt de mens zichzelf". Dat betekent dat hij of zij al
leen kan zijn. Dat hij een liedje kan neuriën, dat hij in stilte kan wande
len, dat hij een pentekeningetje kan krabbelen, dat hij ergens van kan ge
nieten, dat hij op een toeter kan blazen of toneel kan spelen, dat hij kan
genieten van een toneelspel, dat hij zijn medemens ziet als mens, als ge
lijke. Dat is, aldus spreker, in feite het doel, de opgave van het cultuur
beleid. En dat is het behoud van de samenleving, van de way of live van
onze democratie. Een democratie bestaat uit individuelen, nooit uit mas
samensen. De waarschuwingen, die maar al tè gefundeerd gebleken zijn
van mensen als Ter Braak Rausching en Ortegey Gasset tegen de massa
mensen, tegen de hordementaliteit, bevatten ook voor deze tijd en voor
onze samenleving nog wijsheid en geldigheid.
Maar als dan cultuur zo essentieel is, dan zal men zich ook van de theore-