526 16 DECEMBER 1965, van deze groep met volle aandacht dienen te blijven volgen. STADSSCHOUWBURG. Volgens de gepubliceerde cijfers in het twee-kwartalenrapport 1965 van de sociografische dienst zijn de bezoekcijfers ten opzichte van 1964 met betrekking tot de voorstellingen in de Stadsschouwburg op imponerende wijze gestegen. Dit is een belangrijk succes voor het open schouwburgbe leid. Spreker heeft er dan ook behoefte aan zijn grote waardering uit te spreken voor het werk van de directeur, de heer van Male. Op een enke le uitzondering na, kan men thans in de Stadsschouwburg alles zien wat er in ons land op toneelgebied wordt geboden. Men behoeft er beslist niet meer voor naar Rotterdam, Tilburg of Eindhoven te gaan. De toegangs- prijzenpolitiek heeft ertoe geleid, dat er nergens in ons land zo goedkoop naar de schouwburg kan worden gegaan als in Breda. Dat dit beleid spre- ker's fractie zeer aanspreekt behoeft geen nader betoog gezien het feit, dat dezerzijds in het verleden herhaaldelijk gepleit is voor het organise ren van voorstellingen tegen lage entreeprijzen. Uiteraard kan het aantal bezoekers nog worden opgevoerd, daar sommige voorstellingen beslist slecht worden bezocht. Bij de vorige begrotingsbehandeling heeft hij reeds gezegd, dat er zich in de Stadsschouwburg een geheel nieuw publiek aan het vormen is, voor een belangrijk deel bestaande uit jongeren. Maar de vraag is, zal dit ook een blijvend publiek zijn? Zal de schouwburg dit nieuwe publiek blijvend aan zich weten te binden? Spreker stelt deze vra gen, omdat geconstateerd kan worden, dat van de leden van de opgehe ven uitkoopverenigingen nog slechts een zeer gering aantal de vrije voor stellingen pleegt te bezoeken. De uitkoopverenigingen hebben belangrijk cultureel werk verricht, maar zoals nu blijkt slechts in een concrete situ atie, namelijk die van de besloten schouwburgorganisatie. Zij zijn er blijkbaar niet in geslaagd een blijvend schouwburgpubliek te creëren. Het is bijzonder verheugend, dat de Vereniging Concordia voor al zijn leden een cultureel paspoort heeft gekocht. Stadsschouwburg en Concordia zijn hierdoor weer nader tot elkander ge komen. Maar ook hier ziet men, dat slechts een zeer gering aantal Concordiale- den de vrije voorstellingen bezoekt. Op grond van het voorgaande meent hij dan ook te mogen concluderen.dat een deel van het Bredase publiek er nog steeds de voorkeur aan geeft in eigen milieu uit te gaan. Misschien een minderheid, zoals het verslag van de raad voor de beroepskunst ver meldt, maar dan toch naar spreker's mening een belangrijke minderheid. Het is daarom juist gezien van de directie van de Stadsschouwburg en hij onderschrijft de opmerkingen ter zake in het genoemde jaarverslag ten vol le, de publiekorganisatie te richten op allerlei geledingen en groeperin gen in de Bredase samenleving. Als spreker het zo mag uitdrukken: vrij publiek en gebonden publiek zul len gezamenlijk voor volle zalen moeten zorgen. De mening van het college, dat er naast het verslag van de raad voor de beroepskunst geen behoefte bestaat aan aparte verslagen voor de Stads - schouwburg en de Beyerd, kan hij wel delen, al moet hij daarbij opmer ken, dat er in het bedoelde verslag alleen gegevens met betrekking tot het bezoek en geen financiële gegevens zijn vermeld.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1965 | | pagina 526