528
16 DECEMBER 1965.
in een technische sector en dat is een heel andere als die waarin de heer
van der Werff werkzaam is. Spreker's benadering zal dan ook anders zijn
en is dus niet meer dan een bijdrage te noemen.
Naar zijn mening zijn er twee richtlijnen en die kunnen worden gevonden
in een verslag van de raad voor de beroepskunst en in het voorgelegd sur
vey. Uiteraard ook in de begrotingsstukken.
Het verslag van de raad voor de beroepskunst acht spreker een buitenge
woon goed verslag. Daar worden percentages in genoemd waarmee iets te
doen is en daar kan men zijn beleid op richten.
De bezettingspercentages geven uiteindelijk te zien dat Ensemble er met
39niet al te best afkomt.
Er kunnen nu natuurlijk allerlei verontschuldigingen worden gezocht. Nuch
ter geconstateerd is die 39% echter ten opzichte van het gemiddelde per
centage van 59 voor het toneel en het totaal gemiddelde van 68 niet zo
best.
Bekend is dat de relatie ten opzichte van Ensemble nogal sterk met geld
is gebonden. Spreker ziet de richting voor het beleid.
De 50% bij de beroeps-jazzconcerten acht spreker een vreemd percentage.
Het is naar zijn mening een gegeven ter overdenking en zulks niet beslist
in het negatieve.
Inzake het beleid is spreker blij met het geluid dat hij van de heer Men-
des over Proloog heeft gehoord. Voorlopig is duidelijk - en dat is in het
verleden ook al gezegd - dat Proloog kort in de strengen moet worden ge
houden.
Het cultuursurvey wil spreker in grote lijnen overnemen en enkele kritische
opmerkingen maken. Hij is er niet zo enthousiast over als over het verslag
van de raad van de beroepskunst. Hij vindt het een leuk overzicht, zonder
meer.
Het is iets te algemeen. Men kan van mening verschillen over de waarde
van wat een bepaalde minister gezegd heeft, maar als een derde van het
rapport door de minister gevuld moet worden, dan verliest het voor Breda
ergens enigszins zijn waarde. Hij acht dit het nuchter constateren van het
feit.
Wat bovenaan blz. 3 staat is uit het hart gegrepen, zeker na hetgeen spre-
ker's fractievoorzitter in de algemene beschouwingen heeft gezegd.
Er staat: "We mogen er in dit verband wel op wijzen dat de culturele si
tuatie van een stad niet uitsluitend wordt bepaald door een stedelijke over -
heid, doch mede door de inzichten en activiteiten van de individuele bur
gers en verenigingen".
Dat is duidelijk en daar kan hij zich wel achter stellen. Maar men moet
er dan ook rekening mee houden 1
De studie van de Culturele Werkgemeenschap met betrekking tot het moei
zaam bestaan van het amateurisme is belangrijk.
Hier is snelheid geboden, er is een bepaalde achterstand in te lopen.
Het verloop van de ontwikkelings-curve van de stedelijke muziekschool
geeft geen aanleiding tot zorgen.
De in het survey genoemde Beeldenaar hoopt spreker te leren kennen aan
de te zijner tijd tentoon te stellen produkten.
Spreker meent dat erop bladzijde 5 ten aanzien van de bibliotheken een
gevaarlijke stelling is geponeerd.
Een stelling waar hij het zo maar niet direct mee eens kan zijn. Er wordt