580
17 DECEMBER 1965.
die in de woningbehoefte voor de sociaalzwakken op grond van de wet
hebben voorzien; na genoemde jaren zijn het vooral ook de gemeentebe
sturen die zich op het terrein van de volkshuisvesting en ruimtelijke orde
ning enorme inspanningen hebben getroost.
Woningbouw - en dan vooral de woningwetwoningen voor de sociaal minder
sterke bevolkingsgroepen - scholenbouw en sportaccommodaties enz. wer
den aangepakt dan wel gestimuleerd en er is ook in Breda zeer veel tot
stand getomen, wat alleen op andere wijze, door particulier initiatief of
hoe dan ook, wel nooit gelukt zou zijn.
Bezien we de situatie zoals deze zich thans hier ter stede voordoet dan moe
ten we constateren dat vrijwel de gehele gesubsidieerde woningbouw alsook
de bouw van lagere scholen en sportzalen in handen is van de gemeente
lijke overheid.
Geïnspireerd - speciaal wat de woningbouw betreft - door de produktiestro-
men, arbeidsbesparende bouw en industriële bouw, heeft zulks geleid tot
goede en uitstekende resultaten; resultaten vooral in de kwantitatieve sec
tor, waarover door de wethouder gisteren zulke verheugende mededelingen
zijn gedaan.
Maar - nu dit alles een aantal jaren aan de gang is en nu de woningbouw
vereniging vrijwel niet meer aan bod komen ter vervulling van haar bij
voorkeur in de nieuwe woningwet gestelde taak - rijst bij spreker de kri
tische vraag of zonder meer op deze wijze verder gegaan moet worden.
Bij hem rijst de vraag of de overheid op deze wijze niet een monopolie
positie is gaan innemen, die bij de burgers van Breda gevoelens van mach
teloosheid en onbehagen kan oproepen en of het juist is te achten dat het
college jarenlang overleg pleegt met de bouwverenigingen zonder tot re
sultaten te geraken.
Hij kan zich voorstellen dat - zoals in het antwoord van het college is ge
steld - het meedoen van de woningbouwverenigingen in de produktiestro-
men gezien de gecompliceerdheid van het geheel - voor het college een
moeilijkheid lijnt.
Niettemin is spreker van mening dat - waar het een groot goed betreft -
enige moeilijkheden het college niet mogen weerhouden en dat het zich
ernstig zou dienen te gaan bezinnen op het geleidelijk aan gaan betrek
ken van de verenigingen bij de voorbereiding van nieuwe plannen; de door
de gemeente verworven ervaring en kennis van zaken aan haar door te ge
ven en de verenigingen daarmede de kans te geven zich verder te ontplooi
en en partner te zijn, met inbreng van haar verworvenheden ten dienste van
het geheel.
Naar de mening van spreker zou door de verenigingen een dergelijk partner
ship op prijs worden gesteld en daarom vindt hij hij spijtig als het juist is
in het antwoord een ondertoon te bespeuren alsof een samenwerking het col
lege niet welgevallig zou zijn.
Spreker meent dat het een eerste stap in de goede richting zou zijn, het op
nemen van een vertegenwoordiger van de 3 Bredase corporaties in het bouw-
taem.
Ten tweede zou ten aanzien van de uitvoering van de praktische punten een
meer federatief samengaan dezer corporaties Kunnen worden gestimuleerd.
Ten derde zullen de verenigingen zichzelf misschien erop moeten bezinnen
of hun bestuursapparaat en kennis van zaken hier of daar geen aanvulling
behoeft.