17 DECEMBER 1965.
585
ten.
Dit zijn nu eenmaal consequenties, die geaccepteerd moeten worden, om
dat het anders noodzakelijk zou zijn aan elke 20 of 30 personen, die in
een bepaalde straat bij elkaar wonen het recht toe te kennen een eigen
sociëteit op te richten en die automatisch onder te brengen in het totale
subsidie-volume.
De stichting bejaardenwerk heeft een beperkt budget, waarvan zij een ge
deelte afzondert voor het sociëteitswerk en dat in gemeen overleg verdeelt
over de participanten volgens een van tevoren opgemaakt plan.
Het inbreuk maken op dit plan binnen een bepaald jaar verstoort de be
groting. De stichting bejaardenwerk draait momenteel met een zeer klein
subsidie, waarmee zij veel moet doen.
Spreker meent te moeten stellen, dat dit beleid als juist gekwalificeerd
moet worden en hij zegt bovendien te weten, dat de katholieke bond van
bejaarden daar achter staat. Spreker is het erover eens, dat er af en toe
een bestuurslid van de katholieke bond kan zijn, dat het daarmede niet
eens is, doch dat zich niettemin ook persoonlijk en namens de bond in de
stichting bejaardenwerk daarmede heeft verenigd.
Mevrouw VAN MIERLO zegt, dat de vraag over de Ceresstraat van haar
was. Zij heeft die gesteld, omdat er in die wijk een heel stel bejaarden
zit, dat slecht ter been is en waarvoor het te ver is om naar Doornbos of
naar de St. Janstraat te lopen. Zij gelooft, dat het aantal wel voldoende
is om daar een club te stichten. Zij vraagt dit nog eens te willen bekijken.
Wethouder VAN BOXTEL antwoordt, dat de stichting bejaardenwerk in
het lopende jaar voor deze argumenten niet kan zwichten, omdat de con
sequenties verdergaan dan het gebouw Ceresstraat.
Hierna wordt hoofdstuk IX ongewijzigd vastgesteld.
HOOFDSTUK X.
De heer GIELEN zegt, dat hij, na de belangrijke mededeling, die de
voorzitter gisteren heeft gedaan over het initiatief, dat het college wil ne
men om in overleg te treden met de aangrenzende gemeenten, er bijzon
dere aandacht voor wil vragen, om van meet af aan bij dit overleg de in
dustriële ontwikkeling te willen betrekken. Hij gelooft namelijk, dat er
voor de industriële ontwikkeling van de regio Breda enorme nieuwe kansen
worden opengesteld, als het zou gelukken om met de omliggende gemeen
ten tot een bestuurlijk orgaan te komen.
Spreker gelooft verder, dat hierbij twee belangen betrokken zijn. In de
eerste plaats de belangen van de gemeenten, die zich dan niet meer af
zonderlijk zullen bezig houden met de industriële ontwikkeling, waardoor
voorkomen wordt dat lokaal iets wordt ondernomen, dat regionaal nauwe
lijks verantwoord is.
Op de tweede plaats ligt hier een belang voor Breda zelf. Industrieën, die
zich hier zouden willen vestigen kunnen naar andere gemeenten verwezen
worden als zij in het wooncentrum Breda niet thuis horen, met andere
woorden er kan een betere selectie worden toegepast, terwijl de stad Breda
met haar goede infrastructuur toch de volle profijten zal kunnen trekken
van de bewoning in en om dit gebied.