17 FEBRUARI 1965. 62 De heer ZUTREGTOP zegt dat door de invoering van parkeermeters lang-parkeerders worden tegengehouden hun wagen daar te plaatsen. Zijn vraag is waar deze mensen, die tot nu hun auto nabij het station parkeerden hun wagen in de toekomst moeten laten. Een mogelijkheid ziet hij in de Willemstraat doch deze wordt ook veel door kort-parkeer- ders gebruikt. Voor de groep van mensen die 's morgens met de trein vertrekken en zich daartoe met de auto naar het station begeven en der halve lang-parkeerders zijn, zou juist bij het station een parkeergele genheid gecreëerd moeten worden. In dit verband denkt spreker aan een rede, die de directeur van de Ne derlandse Spoorwegen heeft gehouden en waarin ook van de zijde van de N. S. op dit manco werd gestuit en waarbij men er aan dacht dat de spoorwegen in overleg met de gemeentelijke instanties rond de stations tot bepaalde parkeervoorzieningen zouden moeten geraken. In dit ver band zou dit volgens spreker misschien een kleine hefboom kunnen zijn om eens iets aan het hoogspoor te kunnen gaan doen. Wethouder VERMEULEN vraagt of de directeur van de Nederlandse Spoorwegen ook gezegd heeft wie dit alles moet betalen. De heer ZUTREGTOP is van mening dat dit uiteraard de lang-par- keerder zal zijn. De heer VIS is de mening toegedaan dat van de vele verkeerspro blemen het parkeren een hele grote plaats inneemt en daarom is hij zeer verheugd dat burgemeester en wethouders aanleiding hebben gevonden om het parkeerprobleem in een tweetal parkeerrapporten nader te laten bekijken. De conclusie van het tweede rapport over het Stationsplein en omgeving is dat het treffen van maatregelen op het Stationsplein zeer urgent is en daarbij wordt dan vermeld dat de enige oplossing is het weren van de lang-parkeerders ten gunste van de kort-parkeerders. Spreker komt dan tot dezelfde opmerking als de heer Zijtregtop nl. dat er een vrij be langrijke groep automobilisten is, die zich per auto naar het station be geeft om daar van het openbaar vervoer gebruik te maken. Dit zijn nie: alleen Bredase automobilisten doch ook uit de omgeving, die van de centrumfunctie van Breda gebruik maken. Het is daarom, volgens spre ker, nodig dat de belangen van beide groepen goed tegen elkaar worden afgewogen. Dit komt in het rapport naar zijn oordeel, niet helemaal tot uiting. Spreker is het helemaal eens met de stelling in het rapport dat er in de onmiddellijke omgeving van het station, postkantoor en V.V.V. -kan toor plaatsen moeten zijn voor kort-parkeerders. De vraag is bij hem echter gerezen of de verhouding wel juist gekozen is, omdat de kort- parkeerdersplaatsen zeer intensief benut zullen worden. In het rapport staat op pagina 12 dat in totaal op diverse gedeelten van het Stations plein 56 plaatsen voor kort-parkeerders moeten worden gecreëerd. Het voorstel van burgemeester en wethouders spreekt echter van 76 van der gelijke plaatsen. Spreker is van mening dat de 20 plaatsen die gelegen zijn tussen de twee rijwielstallingen op het middenterrein van het Sta tionsplein voorlopig nog niet voor de kort-parkeerders benut behoeven te worden. Na opgedane ervaring met de nieuwe situatie kan dit altijd

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1965 | | pagina 62