64 17 FEBRUARI 1965. Spreker twijfelt hieraan niet, maar het principe heeft bij hem toch weer een vraag opgeroepen. De Hoge Raad der Nederlanden heeft beslist dat de overschrijding van de tijdsduur van parkeren geregeld in de Haagse politieverordening niet als een verkeersovertreding moet worden aange merkt maar een overtreding van een belastingverordening is. Dit zou impliceren dat dergelijke zaken niet bij de kantonrechter maar bij de politierechter thuishoren en dat de overtredene niet met een agent van politie tot schikking mag komen, omdat hij als een belastingontduiker moet worden beschouwd. In verband hiermede vraagt spreker aan burgemeester en wethouders of zij het mogelijk achten deze bezwaarlijke consequenties van parkeer- meters te ondervangen. Wethouder VERMEULEN zegt dat zowel de heer Vis als de heer Zijt- regtop de belangrijkheid van het Stationsplein voor de lang-parkeerders hebben benadrukt en daarom kan worden gesteld dat door het treffen van de voorgenomen maatregelen tot het meest optimale gebruik van de beschikbare parkeerruimte wordt gekomen. Uit de opmerkingen van zowel de heer Vis als van de heer Zijtregtop over deze bijzondere lang-parkeerders zou spreker kunnen opmaken dat het bedrijfsbelang van de spoorwegen vereenzelvigd wordt met het ge meentebelang van Breda. Spreker is altijd nog van oordeel dat de open bare wegen in Breda primair bedoeld zijn een zo groot mogelijk rende ment voor de ingezetenen op te leveren en niet primair bedoeld zijn als parkeerplaatsen voor degenen, die gebruik maken van het vervoer per rail. Spreker kan het natuurlijk met beide heren eens zijn dat dit inderdaad een groot probleem is en hij heeft in de krant gelezen dat dit nog eens extra is benadrukt door de directeur van de N. S.Doch indien men van die kant dit probleem zodanig onderkent en duidelijk ziet dan zou hij zeggen, dat het inderdaad op de weg van de spoorwegen ligt om in over leg met de betreffende gemeente naar oplossingen te zoeken, die niet alleen maar beslag leggen op gemeentegrond en financiën. Van de zijde van de spoorwegen zal men ten behoeve van de eigen nuttige be drijfsvoering ook in financieel opzicht aan de gemeente enig soulaas mogen geven. In Breda is het Stationsplein nu eenmaal van een beperkte omvang. Men kan het nauwelijks een plein noemen. Het is een tamelijk brede straat en het moet voor velerlei doeleinden worden gebruikt. Burgemeester en wethouders hebben met de voorliggende maatregel be oogt te bereiken dat voor mensen, die voor korte tijd aan het station of bij aan het Stationsplein gevestigde bedrijven, dan wel bij zaken in de onmiddellijke omgeving van het Stationsplein moeten zijn, een be paald aantal parkeerplaatsen worden vrijgemaakt. De opmerking van de heer Vis, dat in het rapport vermeld staat 56 plaatsen voor kort-parkeerders en dus 20 minder dan burgemeester en wethouders voorstellen is volkomen waar. Dit zou dus impliceren dat bij het niet gebruiken voor kort-parkeerders de 20 plaatsen ook voorde lang-parkeerders verloren zouden zijn. In de verkeerscommissie is hier over uitvoerig gesproken doch burgemeester en wethouders hebben dit bewust niet gewild omdat het niet vast staat, dat het stukje grond ko-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1965 | | pagina 64