77
17 FEBRUARI 1965.
tureel gebied. Spreker is van oordeel dat dit voorstel daar wel degelijk
een onderdeel van uitmaakt. Als zodanig hoopt spreker dat op korte
termijn een aantal kunstwerken zullen worden gevonden, die represen
tatief zullen zijn en die ongetwijfeld kritiek zullen uitlokken. Zo er geen
kritiek zou zijn, dan zou er een vlak beleid worden gevoerd. Dit moet
men nu juist niet hebben en getracht moet worden in Breda een eigen
beleid te voeren.
De heer Mendes heeft er, zo zegt spreker, al op gewezen dat uiteinde
lijk de afdeling culturele zaken van de raad, nadat de heren van Velzen
en van Oijen zich er over bezonnen hebben, een zekere adviserende
stem toekomt. Hij heeft begrepen dat burgemeester en wethouders dan
uiteindelijk zullen beslissen en het lijkt hem dat dit in veilige handen
is. Een belangrijk punt lijkt hem dat wanneer er iets aangekocht wordt,
er een gesprek zal kunnen plaatsvinden tussen de adviseurs en de afde
ling culturele zaken over een eventuele plaatsing, omdat plaatsing van
beelden een moeilijke zaak is. Spreker is van mening dat dit praktisch
zou zijn en om zowel het beginsel van tijdelijke concentratie in ge
dachten te houden en toch aan een experimentele plaatsing in de diver
se wijken te denken omdat de buitenwijken op dit gebied van tijd tot
tijd mogen zien dat ook hun belastinggeld ook aan hun wijk ten goede
komt. Bovendien geeft dit ook een zeker eigen cachet en tevens is spre
ker van oordeel dat permanente plaatsing op voorhand niet direct moet
worden nagestreefd. Gewenning in diverse wijken is belangrijk.
De heer VAN CAULIL zegt dat, zo hij het goed begrepen heeft, men
meer eenheid wenst te brengen in het gehele geval. Er waren verschil
lende potjes, zodat het wel leek op een huishoudelijke kas met een pot
je voor de verzekering, een potje voor de huur enz.Voor de gemeente
zal dit wel heel moeilijk zijn om er zoveel potjes op na te houden omdat
ze ontelbaar zouden worden. De voorgestelde eenheid kan spreker dus
wel begrijpen.
Wanneer nu de opbrengst van de 1 °Jo regeling voor sierende elementen
ook in het fonds wordt gestort, dan krijgt hij zoals de heer van der Werff
stelt, toch wel degelijk de indruk dat die 1% besteed zal worden aan
sierende elementen in de een of andere wijk. Hij kan zich niet voor
stellen dat het niet mogelijk zou zijn te zeggen dat dit per se voor een
bepaalde wijk zou zijn. Dit is naar zijn mening evengoed mogelijk als
met de groenvoorzieningen enz.
Spreker vraagt of na de verkregen eenheid door storting in een fonds,
men deze gelden gaat besteden aan het een of ander museum of aan het
gemeentehuis. Besteding aan het gemeentehuis zou hij nog goed kunnen
keuren omdat dit huis een centraal punt is voor de gehele bevolking.
Omdat echter de 1 °]o regeling voor sierende elementen in de grondprijs
is doorberekend, kan hij zich voorstellen, dat de bewoners van een nieu
we wijk van mening zijn dat in hun wijk een sierend element thuis be
hoort. Kan het voorkomen, zo vraagt hij, dat straks het geld voor het
ene doel bestemd, voor het andere wordt gebruikt.
De heer BA YENS kan zich met de gedachtengang van de heer Zijt-
regtop verenigen. Indien hij deze spreker goed beluisterd heeft, is hij
bang voor één adviseur, maar volgens de heer Mendes zijn er echter
meerderen. Wat er in de praktijk van terecht zal komen, zal echter de