102
13 APRIL 1966.
de vrijheid nemen nog iets over de verklaring van de burgemeester te
zeggen.
De burgemeester is tot de conclusie gekomen dat zijn handelwijze fout
was. Spreker zou er dit aan willen verbinden. Aan de ene kant heeft hij
tot zijn geruststelling kennis genomen van het feit dat er door de burge
meester met de medeleden van het college van tevoren helemaal niet
over is gesproken, anderzijds heeft hij er ook met enige bevreemding
kennis van genomen, juist omdat het dergelijke gevoelige zaken betreft.
Hij meent dat men als burgemeester in het algemeen iets dergelijks niet
moet doen zonder voorkennis van het college.
Het is dus zo geweest dat aan de gemeente is medegedeeld dat perceel
2005 niet in de ruil zou worden betrokken, omdat een particulier daar
belangstelling voor had en de grond zou gebruiken in overeenstemming
met de bestemming die de grond zou krijgen. Deze particulier bleek
achteraf de burgemeester te zijn.
Spreker zegt dit allemaal bijzonder te betreuren. Hij begrijpt dat de
burgemeester dit later ook heeft ingezien en acht het ook na de verkla -
ring moeilijk er een oordeel over uit te spreken.
Het is te begrijpen dat de burgemeester op een gegeven ogenblik grond
wil kopen voor een bungalow. Het was veel beter geweest als de gemeen
te gewoon de betreffende grond had gekocht en de burgemeester later,
als ieder ander burger, grond uit de grondpool had gekocht. Dit is de
normale gang van zaken bij uitbreidingsplannen.
Spreker is er blij om dat de burgemeester tot de conclusie is gekomen
dat hij een fout heeft gemaakt.
Er is echter voor hem nog een belangrijk vraagpunt: het uitbreidingsplan
Heusdenhout, waarin de bestemming definitief is geregeld, is op 14 mei
ter inzage gelegd. Hij mag toch aannemen dat de burgemeester wel eer
der kennis droeg van het uitbreidingsplan. In het persbericht van het bis
dom heeft spreker gelezen dat de notariële akte in augustus is gepasseerd
Hij vraagt zich af waarom die akte toen nog werd gepasseerd.
De VOORZITTER begrijpt dat na deze verklaring, die gewikt en ge
wogen is, er vragen overblijven en die zijn dan ook geformuleerd. De
heer Vis heeft gezegd er geen oordeel over te kunnen uitspreken. Spre
ker heeft aan het eind van zijn verklaring gezegd, dat er anderen door
de wet geroepen zijn om een oordeel uit te spreken en dat het aan de
raad is zich omtrent deze zaak een oordeel te vormen. Hierbij ging
spreker niet uit de weg voor het feit dat hij een fout beging. Hij gelooft
dat hij daarmee moet volstaan en dat men hem niet tot verdere expli
caties moet noden.
De heer BROEDERS wenst over deze zaak enkele woorden te zeggen.
Daarbij wil hij, alhoewel dat met de zaak als zodanig niets te maken
heeft, erop ingaan dat er in de pers bevreemding heeft geklonken dat
niet de grootste fractie deze interpellatie had aangevraagd. De verkla
ring hiervan is vrij eenvoudig. Spreker had in verband met drukke werk
zaamheden eerst later volledig kennis kunnen nemen van de perspubli -
katies en werd inmiddels door de heer Vis als voorzitter van zijn frac
tie opgebeld, die hem toen mededeelde voornemens te zijn de interpel
latie te vragen.