fl 106 13 APRIL 1966. De pers werkt zuiverend door déar, waar iets ontspoort, te attenderen op het déraillement èn op de oorzaken. Misschien zijn de journalisten soms te kritisch, onmisbaar zijn zij in ons democratisch bestel zeker. Misschien ontsporen ook zij wel eens, maar ook din, wanneer ten onrechte de waarschuwende vinger is opgestoken, kan het publiek - dat wil zeggen de Nederlandse staatsburger - na duide lijke weerspreking gerust verder leven. Maar ter zake: de kwesties liggen ter tafel, door enige dagbladen in de openbaarheid ge bracht, hoewel ook andere over materiaal - niet gezegd wordt: "belas tend materiaal" - beschikten. Direct na de eerste publikatie is een persconferentie belegd op vrijdag 25 maart door "burgemeester en wet houders van Breda", zoals onder andere De Stem van 26 maart op pagina 3 schrijft. Vraag: was dat derhalve beleid van het college? Tweede vraag: naar aanleiding van het citaat van de burgemeester in het Algemeen Dagblad van 25 maart: is het beleid van burgemeester en wet houders erop gericht om "personen en instellingen, die belangrijke din gen in Breda tot stand brengen, bepaalde voordelen te bezorgen?" Is in dit verband in een ander stadium niet ook het woord "douceurtje" ge vallen? Acht het college het een juiste woordenkeus? Als volgend punt vraagt de fractie zich af wat wethouder Vermeulen bewogen heeft te denken aan "een strafvervolging tegen het Algemeen Dagblad". Was dat een persoonlijke verklaring, ofwel betrof dit eigen lijk de privé-aangelegenheden van de burgemeester, dan wel sprak de wethouder namens het gemeentebestuur van Breda? Ten aanzien van de transactie, waarbij de naam van de burgemeester genoemd is, rijzen wel enkele vragen. Daarbij wil de fractie uiteraard niet in zijn privéhandelingen treden, hoewel anderszins toch geen genoe gen kan worden genomen met de uitlating, dat een burgemeester binnen de gemeentegrens uitsluitend als civiel persoon optredend tot generlei na dere motivering of toelichting gehouden zou zijn. Immers men heeft in Breda al te kwalijke herinneringen aan het verleden, toen een van Slinge- landt een halve ton voor het drosambt van Breda betaalde, welk bedrag daarna ruimschoots op de ingezetenen verhaald is geworden. Ook de schijn van terugkeer naar dergelijke toestanden moet dacht spreker ver meden worden. Vandaar dat klaarheid nü in deze 20ste eeuw geboden is, zeker ook na de verklaringen van het bisdom. Vervolgens heeft spreker nog een aantal vragen. Er is sprake van de koop akte van 4 april 1965 en een nieuwe versie van de toelichting op het uit breidingsplan van 6 april 1965. In deze toch wel pijnlijke zaak heeft de voorzitter ruiterlijk erkend een fout te hebben gemaakt. Inderdaad heeft hij juist gesteld dat anderen door de wet zijn geroepen om een oordeel uit te spreken maar spreker dacht dat de raad ook nog zijn eigen verantwoordelijkheid had. Naar zijn mening zou de raad zich tot burgemeester en wethouders kun nen richten met het verzoek aan de commissaris der koningin en de mi nister van binnenlandse zaken te vragen van hun standpunt te doen blijken.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1966 | | pagina 106