13 APRIL 1966. 117 moet geven. De heer VAN DER WERFF zegt te hebben gevraagd even een toelich ting te mogen geven op het bezwaar wat hij heeft. Omdat hier alle mo gelijkheden van kritiek als het ware worden afgesneden. Bij aanname van het voorstel zal de raad in jaren niet over de subsidiëring kunnen praten^ maar hoogstens 1 x in de x jaren. De directeur van de gemeentelijke schouwburg wordt gebonden aan wat de directeur van het culturele ge zelschap brengen wil. Als slot wil hij stellen dat met deze regeling ook de raad van na 1 sep tember wordt gebonden, iets waarvan spreker de strikte noodzaak niet inziet. De heer KRAMER stelt voorop dat in principe en in zijn algemeen heid zijn fractie geen bezwaar heeft tegen de gemeenschappelijke rege ling, maar het voordeel moet aangetoond kunnen worden. Hij meent dat het "waarom" in het voorstel niet goed gelezen wordt, althans niet in positieve zin. Hij leest in het voorstel integendeel het tegenovergestelde. "Deze vorm van het overleg heeft het voordeel gehad dat meer inzicht is verkregen in de ontwikkeling van de culturele instellingen, doch het bleek geen eenvoudige zaak om bepaalde ontwikkelingen te stimuleren of tijdig af te remmen". Zijn conclusie is dan ook dat het niet goed ging. Verder wordt er gesteld: "De culturele instellingen mogen niet in onze kerheid verkeren". Vraag van spreker is of de raad van Breda in het ver leden een rem is geweest en de oorzaak van de door het college genoem de onzekerheid. Op genoemde gegevens gaat het voorstel verder en wil dan de sprong van 3 jaar wagen, desnoods in het duister. Er zal tot een slagvaardig besluit worden gekomen, maar dit leidt - zulks in verband met het slagvaardige - tot onthoofding van de raad in deze. Hij komt nergens meer in het stuk voor. Spreker vraagt zich tevens af hoe de raad na 2 jaar zou kunnen beslissen of over een jaar, verder de volgende 3 jaar met vertrouwen in kunnen worden gegaan. Zoals de stukken nu liggen ziet hij dit theoretisch niet, want de raad komt niets te weten. Het gaat niet om behoud en verlies van eigen zeggensmacht, het gaat uitsluitend om de vraag hoe een be paald verlangen het best kan worden behartigd. En bij dat bepalen wil spreker's fractie op de eerste plaats vertegenwoordiger zijn van de Breda se gemeenteraad. Het cultuurbeleid is nog gewaagd, maar naar spreker's mening is ook de provincie nog zoekende naar een vorm óp het gebied van de cultuur. De raad van Breda zal een eigen gedegen cultuurnota met gejuich begroe ten. Teruggrijpend naar de algemene beschouwingen van december j. 1. zegt spreker bang te zijn dat deze dure cultuur ten koste zal gaan van nieuwe zich aandienende vormen op het gebied van vrije tijdsbesteding. Dit betreurt hij ten zeerste, hiervoor zal geld moeten worden gereserveerd, omdat anders het geheel uit het evenwicht komt te liggen. Wat de regeling zelf betreft merkt hij op dat is geschreven dat er een or gaan van 6 mensen moet komen. Naar zijn mening is 1 man voor een gemeente te weinig. Twee per gemeente zou hem beter lijken, gezien

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1966 | | pagina 117