11 12 JANUARI 1966. die alle materiële werkzaamheden voor zijn rekening gaat nemen om de mens voor het geestelijk vrij te maken. Een dergelijke alverzorgende staat zou zich de sfeer van de personele gemeenschap aanmeten en dat is wel de ergste ramp die de staat aisdoel- gemeenschap, doelcorporatie kan overkomen. Hij zou leiden, en ik zou eraan toevoegen hij leidt soms tot burocratische praktijken, waarbij alles over de hoofden van de burgers heen wordt geregeld met het gevolg, dat het gemis aan zorg van de kant van particuliere burgers, van de verzorg den voor het belang van de gemeenschap de peilers waarop die gemeen schap staat ondergraaft. Het is wel begrijpelijk dat we hier niet met een echt Bredaas ook niet met een nationaal probleem maar ik zou bijna zeggen met een univer seel probleem te maken hebben, n. 1. hoe de verhouding is tussen de ei sen van de verzorgingsstaat en die van democratie in het algemeen. Want er ontstaan natuurlijk spanningen door die burocratische administratieve benadering die voor al deze zaken nodig is uit hoofde van de verzorgings staatsgedachte. Hierdoor dreigt de belangstelling, de betekenis en de macht van de legislatieve, vertegenwoordigende organen veel meer ver plaatst te worden van deze vertegenwoordigende organen naar de excu- tieve, uitvoerende organen, dat zijn dus de ministers, gedeputeerde sta - ten en de gemeentebesturen en per delegatie naar lagere organen naar wie gewoonlijk vele taken worden afgestoten. Op deze wijze ontstaan er spanningen - en het hele bestuur is nu eenmaal een spel van spanningen waar we overigens niet bang voor hoeven te zijn - tussen de eisen die ont staan uit hoofde van de verzorgingsstaat en de eisen van de rechtsstaat en de democratie. Over de verzorgingsstaat als zodanig bestaat er wel een overeenstemming, ook over de wenselijkheid daarvan. De meningen divergeren pas als de vraag aan de orde komt of de staat de mens aan zijn begin en aan zijn eind moet helpen en voorts te zorgen heeft voor hetgeen daar tussen ligt of dat men ook met minder toe kan. Dan wordt de verhouding tussen niet - inmenging en inmenging actueel. Hoe dan ook er moet een aanzienlijke ruimte voor een overheidsvrije sfeer behouden blijven. Uit dit alles blijkt wel dat bestuur middels het middel van subsidiëring niet eenvoudig is en van heel andere aard dan die andere bestuursmiddelen als wet, rechtsregel, contract, politie, po- litiedwang enz. Het is dus van uiterst belang bestuur middels subsidie in de hand te hou den en subsidiëring niet uit de hand te laten lopen. Tenslotte nog enkele gedachten, of parafases over dit onderwerp, waarbij ik zou willen stellen dat wanneer een zaak in de ogen van sommigen, van vele of van alle burgers zedelijk prijzenswaardig is, dat dit dan nog niet behoeft te betekenen, dat de overheid moet subsidiëren. Denk aan het plebiscitair karakter. Een loffelijke zaak kan met loffelijk en vrijwillig bijeengebrachte penningen worden bekostigd. Daar is geen spake van rechtsplicht maar van liefdewerk. En als liefdewerk zijn heel wat maat schappelijke activiteiten oorspronkelijk opgezet en aangepakt, b. v. het bibliotheekwezen, Vincentius en Vincentiusscholen. Zodra echter morele wenselijkheid van bepaalde werksoort zo dringend wordt, dat zij eis van gerechtigdheid geworden is, dan is de meest rede lijke oplossing en ook de meest billijke oplossing, dat de overheid mede

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1966 | | pagina 11