120
13 APRIL 1966.
bant, te verzekeren. Als men op deze basis terug wil komen, kan men
dit natuurlijk in discussie brengen, maar dit is naar zijn mening op dit
moment nog niet gebeurd.
De heer Kroon heeft in het verleden al gezegd dat de raad de gevangene
van het subsidiëntenoverleg was. Daarmede tekende hij dat het theoretisch
wel zo was dat de raad telkenjare opnieuw kon bepalen wat hij voor deze
instituten over had maar dat de raad zich bij de discussie niet kon losma
ken van de achtergrond, de groei en het overleg met de provincie en de
andere gemeenten.
Met andere woorden dat bij de beslissingen rekening gehouden moet wor
den met de stedelijke situatie die rond die instituten is gegroeid.
En als de heer van der Werff zegt dat er minder speelruimte is met betrek
king tot de prioriteit en dat het zeker niet goedkoper zal zijn, dan ge
looft spreker dat er in feite op dit punt niet zoveel veranderd, in die zin
dat men zich nu ieder jaar kan terugtrekken, hetgeen in het vervolg maar
om de drie jaar kan worden gedaan.
De heer van der Werff noemde ook voorbeelden van de keuze van stukken
door Ensemble gebracht. Spreker meent - en ook de heer Mendes heeft
daar op gewezen - dat de persbeoordeling misschien wel deskundiger wa
re dan de raadsbeoordeling en dat deze persbeoordeling heel wat verder
doorwerkt dan het beleid in de raad. De kritiek op de stukken is voor het
hele beleid niet zo belangrijk en kan beter door andere instanties plaats
vinden.
De binding voor de nieuwe raad moet niet zo scherp worden gesteld, want
de regeling kan al in 1967 worden opgezegd.
Tijdens de begrotingsbehandeling heeft spreker al gezegd in principe met
de gemeenschappelijke regeling in te stemmen. Hij doet dat omdat hij
vast kan stellen dat de raad in de huidige situatie, misschien theoretisch,
maar praktisch toch niet vrij is. Ook omdat het toezicht en de controle
op en de begeleiding van de ontwikkeling van deze instituten met een
centrale gesprekspartner meer efficiënt kan werken dan het geval is met
de gespreide" gesprekspartners, waarbij men altijd nog maar af moet wach
ten hoe dat ieder voor zich weer oordeelt. In een klein college kan een
veel duidelijker beleid worden gevoerd. De subsidiepolitiek en de bewa
king daarvan kan veel efficiënter plaatsvinden bij een regeling zoals nu
wordt voorgesteld. Tegen deze achtergrond gaat hij met het voorstel ak
koord.
Wethouder BASTIAENSEN zegt vanaf 1959 het genoegen te hebben om
minstens één keer maar soms wel twee keer per jaar het beleid ten aan
zien van de cultuur te mogen verdedigen. Hij gelooft in 1959 spitsroeden
te hebben gelopen toen hij voor het eerst deze portefeuille waarnam. Hij
moet zeggen zich vanaf dit moment het geloof eigen te hebben gemaakt
wat toen door een van de leden van het college werd gezegd: "Je hebt de
zaak zitten verdedigen alsof je er zelf in geloofde". Dat geloof, zegt
spreker, heeft hij behouden, maar het is wel nodig ten aanzien van je ge
loof een kritisch standpunt in te nemen. Spreker kan de verzekering ge
ven, dat bij de verschillende besprekingen die voorafgingen aan het aan
bieden van voorstellen aan de raad, hij een echt kritisch standpunt heeft
ingenomen.
Er is door een van de heren gewezen op opmerkingen, gemaakt tijdens de