13 APRIL 1966.
121
begrotingsbehandeling en een vraag daarbij was of de gemeentelijke auto
nomie niet weggedragen werd. Spreker heeft toen geantwoord dat een ou
de rot zoals de heer Meijs dit reeds had beaamd en dat hij dit dus ook
moest beamen.
Wat zijn nu de oorzaken van het streven naar een nieuwe werkregeling?
In de eerste plaats is het gewenst dat de verschillende grote culturele in
stellingen komen tegenover gesprekspartners met een centraal gezag. In
het verleden hadden deze culturele instellingen eigenlijk verspreide ge
sprekspartners en was het ook niet duidelijk in hoeverre een gesprekspart
ner de ene boven de andere prefereerde. Er moet dus beslist een tegenspe
ler komen in de culturele sector, een centrale figuur waarmee men on
middellijk contact zou kunnen opnemen wanneer zich bepaalde feiten of
omstandigheden zouden voordoen die dit vroegen. Van de andere kant was
het noodzakelijk dat de controle op en het begeleiden van het beleid van
deze culturele instellingen gebundeld dienen te worden. Het was onmoge
lijk en spreker herhaalt dit hier uitdrukkelijk, het was onmogelijk om in
de vergadering van het subsidiëntenoverleg altijd tot in details af te dalen
en om een goed oordeel te vellen over hetgeen aan het subsidiëntenover
leg werd voorgelegd. Het was dus wel degelijk de bedoeling bij het cen
traal punt meer verantwoordelijkheid te leggen en dit ook kans te geven
om een beetje toezicht te houden, zowel op de bestedingen als op de be
grotingen. Het is ook daarom dat het college er altijd met een bepaalde
nadruk naar heeft gestreefd dat een dergelijke regeling zou worden getrof
fen. De gedachte zat hierbij, dat dit ook zou kunnen leiden tot wijziging
van een percentage dat enerzijds door de hoogste overheid en anderzijds
door de gemeente zou worden bijgedragen. Het is duidelijk zegt spreker
dat hij dit bij de behandeling van de begroting heeft gezegd, het is een
inleiding en een aankondiging geweest van deze gemeenschappelijke re
geling en toen is deze al ten voete uit behandeld.
Eigenlijk zou spreker kunnen volstaan met wat door de heren Broeders en
Mendes is gezegd, want die hebben uitstekend weergegeven welke inzich
ten bij burgemeester en wethouders van Breda en de andere colleges in de
provincie bestaan.
De heer Kroon heeft gezegd dat de voordelen die de heer Mendes heeft op
gesomd al van kracht waren. Dat was beslist niet waar. Het is zo dat in
de jaren van onderhandelingen en met de oplossing al voor ogen, al be
paalde facetten zijn verwezenlijkt en afgedwongen zonder dat de gemeen
schappelijke regeling al bestond. Met name wijst hij op de verhouding
55°Jo - 45rfo. Als de heren Kroon, Kramer en van der Werff zeggen dat de
raad in zijn bevoegdheid wordt beknot, zal hij de laatste zijn dit te ont
kennen. Maar hij meent dat de raad toch wel iets verder kan kijken, dan
naar de vraag of in een bepaald geval zijn bevoegdheid wordt beknot.
De slogan van beknotten kan men overal te berde brengen en daarbij elke
gemeenschappelijke regeling afwijzen. Nu wordt wel gezegd dat de voor
delen maar eens moeten worden aangetoond. Hiervoor moge hij nogmaals
verwijzen naar de begrotingsbehandeling. Ook in de schriftelijke voorbe
handeling was al aangekondigd dat er een gemeenschappelijke regeling zou
komen.
Dat is duidelijk tegenover elkaar gesteld en door de heren Mendes en Broe
ders hier nog eens duidelijk onderstreept. Spreker meent zich ontslagen te
mogen achten om het nu nog eens voor de 14e of 15e keer te gaan vertel
len.