122
13 APRIL 1966.
Een punt waar men zich zeer beslist mee vergist is dat de directeur van
de schouwburg gebonden zou worden bij de keuze van zijn stukken. Dat is
een relatie leggen die spreker volkomen ontgaat. Want de directeur van
de schouwburg is niet uitsluitend en alleen gebonden aan het Zuidelijk To
neel.
Wat het binden van de nieuwe raad betreft zegt hij dat als dat een argu
ment zou zijn dat dan vanaf heden maar geen raadsvergadering moet wor
den gehouden, want in elke vergadering zullen tientallen besluiten wor
den genomen waarbij ook de nieuwe raad wordt gebonden.
De prioriteitenkwestie is door de heer Broeders duidelijk gesteld. De heer
Kramer heeft namelijk gezegd dat als met de voorgestelde regeling wordt
ingestemd, het met de prioriteitenbepaling is afgelopen. Hij meent dat
dat zonder deze regeling ook min of meer gold, als het uitsluitend afhan
kelijk zou zijn van de bedragen die aan de culturele instellingen ter be
schikking worden gesteld. Als dat de enige kans zou zijn om prioriteiten
te kunnen bepalen, dan zou men gelijk hebben, maar het is niet zo dat
deze bedragen alles opslokken en dat er daardoor geen enkele kans meer
zou zijn om in nieuwe behoeften die zich zouden aandienen te voorzien.
Hij geeft toe, maar dat is bij elke subsidie die wordt gegeven, dat de be
dragen van jaar tot jaar toenemen. De subsidies zijn gebonden aan instel
lingen waar men met personeel werkt en dit valt normaliter onder loons
verhogingen, Hierbij is het een algemeen aanvaard principe dergelijk
personeel met algemene loonsverhogingen te laten meegenieten.
De opmerking dat de zes lieden te weinig in getal zijn om - men zou het
haast zeggen - de nodige wijsheid op te brengen, moet spreker echt van
zich afschuiven, want ook in het verleden is altijd met 5 4 6 lieden be
raad over deze kwesties gevoerd. Inderdaad moet hij met de heer Broe
ders zeggen dat een college dat bestaat uit 6 personen ongetwijfeld ge
makkelijker zal kunnen werken dan met 12. Niet over het hoofd mag wor
den gezien dat het hier gaat om overleg tussen 5 partners, die ieder voor
zich zwaar bezet zijn.
Hij kan dit uit eigen ervaring mededelen en het is gemakkelijker om bij
eenkomsten en besprekingen te beleggen met 6 dan met 12 personen.
Dit is een eenvoudig en praktisch argument.
De vraag van de heer Mendes over het inzicht dat de raad moet hebben is
een volkomen redelijke. Hierop wil hij zeggen dat dit natuurlijk niet in
een reglement moet worden vastgelegd. Wel kan hij toezeggen dat het
college en het toekomstige college ongetwijfeld volledig bereid is om al
de stukken voor de raad en voor de afdeling uit de raad ter visie te leggen.
Hij meent in deze ook namens de andere leden van het college te spreken.
De heer VAN DER WERFF is van oordeel dat de wethouder als evange
list is opgetreden en hij spreekt zoals de profeten in absolute termen. Spre
ker heeft getracht om comparatieve termen te hanteren en heeft gespro
ken van minder of meer gebonden zijn. De wethouder heeft hem niet over
tuigd dat juist door dit voorstel zoals het ter tafel ligt het subsidiënten-
overleg zoals het op het ogenblik werkt, in absolute zin gaat worden ge
hanteerd.
Hierbij spreken de voordelen voor spreker niet zo duidelijk als wel de na
delen. Uit de begrotingsbehandeling heeft ook hij begrepen dat dit voor
stel in de pen was. Het lijkt hem dat die comparatieven door hem ge-