124
13 APRIL 1966.
Maar dit is niet het argument dat spreker heeft aangevoerd om deze ge
meenschappelijke regeling aan te gaan. Om misverstand te voorkomen
wil hij dit uit laten komen, want hij wil hier geen misverstand over laten
ontstaan.
De heer VAN DER WERFF zegt dit een goed argument te hebben ge
vonden.
De heer BROEDERS zegt dat de heer van der Werff er namelijk sterkin
is, in die dingen op een bepaald moment de suggestie te wekken van:
dat is nu eigenlijk de reden waarom men het doet.
De redenen liggen heel anders. Zijn fractie meent dat men door deze ge
meenschappelijke regeling eigenlijk veel meer greep zou kunnen hebben
op controle, begeleiding en ontwikkeling.
Het is hem wel bekend dat er natuurlijk een aantal vragen zijn gesteld
over het culturele beleid in de provincie Noord-Brabant en dat men nog
steeds op een cultuurnota zit te wachten.
Ten aanzien van de hele ontwikkeling is natuurlijk de hele zaak nog niet
duidelijk.
Toch meent hij dat niet altijd het standpunt kan worden gehandhaafd om
het in de grote gemeenten steeds hetzelfde te blijven doen. Het is een
zaak van overleg, het zoeken naar nieuwe mogelijkheden. De mogelijk
heid blijft voor de raad toch open om, wanneer bepaalde ontwikkelingen
op het culturele vlak worden geconstateerd, dit te bespreken en zijn me
ning kenbaar te maken aan degene die in het subsidiëntenoverleg de stem
van Breda laat horen.
De heer KROON stelt dat de wethouder hem niet heeft kunnen overtui
gen.
Van het subsidiëntenoverleg was spreker destijds ook helemaal geen voor
stander.
Een van de punten waartegen hij vroeger al bezwaar had was dat van de
andere gemeenten geen bijdrage kwam. Op pagina 3 van het voorstel
staat zelf: "Wat de toetreding van andere dan de bedoelde vier gemeen
ten tot deze gemeenschappelijke regeling betreft, in beginsel dient deze
toetreding opengehouden te worden. Op het ogenblik is dat mogelijk,
maar wanneer nu er iemand bij wil komen dan kan dat nader worden over
wogen".
Dit houdt dus naar zijn smaak in dat wanneer wordt ovetgegaan tot instel
ling van deze gemeenschappelijke regeling, de raad helemaal geen ver
wachting moet hebben dat van andere kleine gemeenten nog enige subsi
die zal worden ontvangen.
De heer Broeders heeft onder meer gesteld dat de bedoeling van de gemeen
schappelijke regeling zeer zeker was dat de instandhouding van de 3 gro
te instellingen werd bevestigd. Er is zeer veel voor te zeggen dat deze
zaak in stand wordt gehouden, maar spreker wenst dat ieder jaar te bekij
ken. Met name ten aanzien van het recente verleden heeft in deze raad
al de nodige kritiek geklonken. Daarom acht hij het noodzakelijk dat ie
der jaar te kunnen doen en hij vindt een termijn van 3 jaar te lang, ook
ten aanzien van de budgettaire consequenties,
Naar zijn mening is de controle en begeleiding door het subsidiëntenover-