12
12 JANUARI 1966.
de kosten draagt en dat aldus alle burgers moeten meedragen naar crite
ria van draagkracht. Er zal echter altijd om van subsidie te kunnen spre
ken particulier aandeel in de financiering moeten blijven bestaan. Dit
particulier aandeel kan niet eindeloos verminderd worden zonder een be
denkelijke limiet te benaderen waar de vraag opdoemt, welke groep van
particulieren nog de "dominus negotii" is, als geen enkele particulier er
financieel nog achter staat.
Hier herhaal ik dus dat de particuliere bijdrage niet zozeer een finan
ciële als wel een plebiscitaire is. Dit karakter zal ze moeten behouden.
Dit is te beschouwen als een soort volksstemming omtrent de loffelijk -
he id en wenselijkheid van het nagestreefde doel.
Vragen van particuliere bijdragen hebben een compromis karakter inde
verhouding tot de overheid. Minder subsidie en minder belasting zou het
werk in gevaar kunnen brengen door te speculeren op particuliere stor
tingen» Meer subsidie en meer belasting leidt bedenkelijk dicht tot na
tionalisatie der instellingen. De grens tussen liefdewerk en verplicht werk
kan niet voor eeuwig getrokken zijn of getrokken worden. Een aanvanke
lijk liefdewerk kan tot plicht worden. Zo kan hetgeen particulieren als
pionierswerk op verschillende terreinen hebben gedaan later pas een taak
worden waartoe de overheid zich geroepen voelt. Maar ook omgekeerd:
wat eerst plicht leek kan door verandering van de situatie tot een parti
culiere hobby of franje terugkeren.
Het evenwicht tussen dit alles, "de osmose" kan gezocht worden en kan
ook gevonden worden naar mijn mening via nieuwe vormen van bestuur.
En dan sluit ik helemaal aan bij hetgeen Prof. Ruijgers onlangs nog bij
de opening van de nieuwbouw van de sociale academie hier in Breda
heeft gezegd. Bedoeld zijn nieuwe vormen van bestuur, waarin coöpera
tie van overheid en krachten uit de vrije maatschappij op voet van ge
lijkheid rond de tafel gaan zitten om te zoeken naar het best mogelijke,
maar maathoudende voorzieningensysteem per sector, dus zowel opmaat-
schappelijk, op medisch, op cultureel, op sportgebied, op het terrein
van de jeugd, de bejaardenzorg enz.. Het Bredaas gemeentebestuur heeft
in deze geest en op deze weg zeker niet toevallig ook al heel wat stap
pen naar deze opvatting gezet. Ik mag U voorbeelden hiervan noemen.
Ik denk aan de culturele werkgemeenschap, aan de raad voor de beroeps
kunst, aan de sportstichting, aan het milieu waarin het bejaardenwerk in
deze stad voorwerp van studie en van overleg is. Ik denk ook aan het
overlegorgaan van de maatschappelijke organisaties hier in Breda, aan
het nieuwe en nog zo jeugdige gespreksteam inzake middenstandsvraag
stukken en ik denk natuurlijk ook aan de Brim waarin de industriële be
langen samen met mensen uit het bedrijfsleven in een apart geschapen
N. V. worden besproken die de industriële bevordering en de werkgele
genheid in de stad dienen en zeker mag ik ook vermelden het milieu van
het Turfschip waar niet alleen met woorden maar ook met daden, met
garanties, een overheidsinitiatief van de zijde van de burgerij financieel
wordt gesteund. Dit is wel een heel bijzondere vorm van samenwerking
die ik in mijn gehele loopbaan nog maar zelden ben tegengekomen maar
die in deze N.V. werkelijkheid geworden is. Hier staan wij voor hetver-
schijnsel, dat de burgerij de overheid fiduciair en financieel ter zijde
staat.