212
22 JUNI 1966.
De heer van Gastel heeft gezegd, dat het stuk de indruk geeft dat de ver
plaatsingskosten zo hoog zijn. Spreker antwoord hierop, dat mendekos-
ten moet zien in verband met de gegevens, die bekend zijn uit de ter in
zage gelegde stukken. Het had ook in het voorstel kunnen staan maar de
raad is in elk geval in de gelegenheid geweest er kennis van te nemen.
Als iemand uit de raad er behoefte aan heeft daarover in het openbaar
iets te zeggen dan is dat uiteraard zijn goed recht.
Aan de heer Barij antwoordt spreker, dat het hem niet bekend is of de
daders van de aangerichte vernielingen bekend zijn. Als dat niet het ge
val is zal verhaal van de herstelkosten uiteraard achterwege moeten blij
ven. Het gebeurt heel vaak, dat eigendommen van de overheid bescha
digd worden en dat de daders niet bekend zijn. Een treffend voorbeeld
hiervan is de schade die herhaaldelijk wordt toegebracht aan de wacht
huisjes van de B. B. A.
De VOORZITTER zegt, dat hem uit de politierapporten niet bekendis
wie de daders zijn. Hij zal dit nog graag na laten gaan en als de daders
bekend zijn zullen pogingen tot verhaal der kosten worden gedaan.
De heer KOERTSHUIS zegt het met de wethouder eens te zijn, dat men
van mening kan verschillen over de juiste plaats en dat de plaats voor het
politiebureau een bepaalde voorziening vraagt. Hij meent echter, dat het
beeld daar tussen de auto's verloren zal gaan.
Mevrouw VAN MIERLO zegt het pleidooi van de heer Koertshuis wel
te kunnen begrijpen. Het staat daar altijd vol auto's en men kan daar
nooit - hetzij van dichtbij, hetzij van veraf - een goed zicht op het beeld
krijgen. Zij vindt ook, dat het beeld in een park niet zo massaal zal
aandoen en dat daar de proporties beter zullen uitkomen.
De heer BARIJ geeft het college in overweging om bij het openbaar
ministerie de dossiers te dezer zake ter inzage te vragen en de veroorde
lingen na te gaan, die te dezer zake hebben plaatsgehad. Hij gelooft,
dat er toch wel mogelijkheden zijn om tot verhaal der kosten te komen.
Wethouder VERMEULEN zegt, dat de heer Koertshuis en mevrouw van
Mierlo zich ernstig zorgen maken over het parkeren van auto's op de plaats
waar het beeld nu zal komen te staan, omdat het beeld daardoor niet tot
zijn recht zal komen. Het lijkt hem vanzelfsprekend dat, als dit bewaar -
heid zou worden, er dan voldoende plaats gemaakt wordt om het beeld
beter tot zijn recht te doen komen. Als men enerzijds een beeld als sie
rend element op een bepaalde plaats zet en men laat dan gelijktijdig toe
dat het zijn werking niet kan hebben doordat er teveel auto's vlakbij ge
parkeerd worden, dan zou dat getuigen van een tweeslachtig beleid.
Hierna wordt overeenkomstig het voorstel besloten.
54. VOORSTEL INZAKE DE VOORGENOMEN AANWIJZING VAN HET
STADSGEZICHT BREDA EX ARTIKEL 20 VAN DE MONUMENTENWET.
De heer VIS is van mening, dat er geen twijfel over bestaat, dat de