215 22 JUNI 1966. verkoop ex artikel 1223 B.W. alles behalve een ideale oplossing is. Dit brengt zeer veel kosten met zich mede en het garandeert beslist geen be hoorlijke opbrengst. De praktijk leert dat bij dergelijke verkopen nogal eens samenspanning plaatsvindt tussen de eigenaar en de gegadigde en dat de prijs zeer aanzienlijk wordt gedrukt. Om dit allemaal te voorko men wordt in geval van faillissement als regel meestal tot aflossing van de eerste hypotheekhouder overgegaan om daarna met toestemming van de rechter-commissaris onderhands te verkopen. Als nu deze goede zorgen van de curator gehonoreerd worden met beper kende bepalingen is spreker van mening, dat de curator er geen enkel belang meer bij heeft om deze in het algemeen betere oplossing na te streven. Hij meent dan ook, dat de curator zonder meer op een lijn dient te worden gesteld met de executerende eerste hypotheekhouder, want, zo vraagt hij zich af, waarom zou de beperkende bepaling niet gelden als de eerste hypotheekhouder gaat executeren en wel als de curator dat doet, hetgeen zijn wettelijke verplichting is. Spreker stelt voor de redactie van artikel 13 te laten luiden als volgt: "De bepalingen, vervat in de artikelen 8, 9, 11 en 12 zullen niet gelden in de gevallen van verkoop krachtens het beding van artikel 1223 B. W. en van verkoop door de curator ingevolge artikel 58 van de Faillissements- wet". Mevrouw VAN MIERLO zegt zich volledig aan te sluiten bij hetgeen de heer Barij heeft gezegd. Wethouder VERMEULEN geeft toe, dat hij indertijd gezegd heeft.dat de hypotheeknemers geen bezwaar hebben. Deze mededeling steunde op de informatie, die hij toen had gekregen. Daarom is hij wel enigszins verwonderd geweest over de redactie van dit voorstel, omdat daaruit zou kunnen blijken, dat die mededeling toen niet in overeenstemming met de werkelijkheid is geweest. Destijds heeft bij spreker meer gegolden de overweging of er reden was de meeropbrengst ten goede te laten komen aan de eerste hypotheekne mer, dan wel of deze meeropbrengst in het kader van de voorafgaande transactie aan de overheid moest worden terugbetaald, omdat deze de woningen zodanig gesubsidieerd heeft, dat het maken van winst daarin eigenlijk al opgesloten lag. Spreker heeft nu begrepen, dat hij zijn op vattingen over de vraag wie het meest geroepen is om de meeropbrengst te incasseren moet laten varen, omdat dit op bezwaren van de hypotheek houders stuit. Nu de heer Barij een aanvulling voorstelt vraagt spreker aan het college de mogelijkheid te laten zich over die aanvulling te beraden en er dan in de volgende vergadering op terug te komen. Dit impliceert, dat thans besloten wordt zoals dat wordt voorgesteld. De heer BARIJ zegt met deze toezegging akkoord te gaan. Hierna wordt overeenkomstig het voorstel besloten. 61. VERKOOP VAN WONINGWETWONINGEN. Overeenkomstig dit voorstel wordt besloten.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1966 | | pagina 215